Deze website gebruikt verschillende soorten cookies. U kunt meer informatie over het gebruik van cookies vinden in onze cookie policy. U kunt op elk tijdstip de cookie-instellingen aanpassen via uw browser instellingen. Door verder gebruik te maken van deze website, verklaart u zich akkoord met deze cookie policy.

Accepteer

Inschrijven nieuwsbrief

Geef hieronder uw emailadres op en ontvang onze nieuwsbrieven automatisch in uw mailbox!

Inschrijven nieuwsbrief

Nieuwsbrieven

Wanneer rinkelt de alarmbel onder het nieuwe WVV?

16/01/2020 - Bram Stragier, Steve Bonte

Gezien de afschaffing van het kapitaal, wordt logischerwijs ook de alarmbelprocedure voor de BV anders ingevuld onder het nieuwe WVV. Net zoals bij rechtstreekse en onrechtstreekse vermogensuitkeringen aan de aandeelhouders, hanteert het WVV ook hier de balans- en liquiditeitstest. Het bestuursorgaan is verplicht de algemene vergadering van aandeelhouders bijeen te roepen (i) wanneer het netto-actief negatief dreigt te worden of is geworden (balanstest), of (ii) wanneer het vaststelt dat het niet langer vaststaat dat de vennootschap volgens de redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen in staat zal zijn nog minstens twaalf maanden haar schulden te voldoen naarmate ze opeisbaar worden (liquiditeitstest). De nieuwe regels inzake de alarmbelprocedure zijn nog steeds dwingend van aard, en gelden bijgevolg automatisch sinds 1 januari 2020. Dit betekent dat in de vennootschappen waar de balans- of liquiditeitstest op datum van de inwerkingtreding faalt, vóór 1 maart 2020 toepassing moet gemaakt worden van de alarmbelprocedure. De verplichting van het bestuursorgaan blijft grotendeels hetzelfde als onder het (vroegere) Wetboek van Vennootschappen. Het bestuursorgaan moet in een bijzonder verslag uiteenzetten welke maatregelen het voorstelt om de continuïteit van de vennootschap te vrijwaren. Daarnaast moet het bestuursorgaan de algemene vergadering tijdig bijeenroepen om te besluiten over de ontbinding van de vennootschap of over de in de agenda aangekondigde maatregelen om de continuïteit van de vennootschap te vrijwaren. Tijdig betekent dat de algemene vergadering moet bijeenkomen binnen de twee maanden nadat voormelde toestand volgens de balans- of liquiditeitstest werd of had moeten vastgesteld worden. De maatregelen moeten in de agenda worden vermeld en wanneer het verslag ontbreekt, is het besluit van de algemene vergadering nietig. In zijn arrest van 24 mei 2018 bevestigde het Hof van Cassatie dat het startpunt van de termijn van twee maanden vroeger valt dan de dag waarop de jaarrekening aan de algemene vergadering wordt voorgesteld. Het bestuursorgaan moet de jaarrekening immers opmaken en ter zetel van de vennootschap neerleggen uiterlijk vijftien dagen voor de jaarvergadering. Wanneer de vennootschap onder de commissarisplicht valt, moet het bestuursorgaan de jaarrekening aan de commissaris meedelen uiterlijk een maand voor de jaarvergadering, en in geval van genoteerde vennootschappen zelfs vijfenveertig dagen. Dit is dus telkens de uiterste startdatum van de tweemaandentermijn (in de hypothese dat het bestuursorgaan de jaarrekening niet eerder effectief opgemaakt heeft). De verplichting geldt niet alleen n.a.v. de opmaak van de jaarrekening, maar ook wanneer het falen van de balans- of liquiditeitstest redelijkerwijze anders dan uit de jaarrekening blijkt. Dit kan het geval zijn bij een commerciële tegenslag of andere calamiteit die de liquiditeitspositie doet wankelen. Met andere woorden, wanneer de alarmbel rinkelt, al dan niet in de jaarrekening, reageert het bestuursorgaan maar beter direct. Wat wel wijzigt onder het WVV is dat het bestuursorgaan van de BV, nadat het de alarmbelprocedure een eerste maal heeft toegepast, gedurende de twaalf maanden na de bijeenroeping niet meer verplicht is de algemene vergadering om dezelfde reden opnieuw bijeen te roepen. Er is derhalve een periodieke jaarlijkse verplichting ingevoerd, die komaf maakt met de zienswijze dat de alarmbelprocedure slechts opnieuw moet worden toegepast wanneer men onder een andere drempel zakt of wanneer het vennootschapsvermogen zich tijdelijk herstelt, om vervolgens opnieuw onder dezelfde drempel te zakken. Tenslotte geldt in de BV evident niet langer dat derden de ontbinding van de vennootschap kunnen vorderen, indien het eigen vermogen zou dalen tot beneden het bedrag van het wettelijke minimumkapitaal. De alarmbelprocedure vraagt onder het nieuwe WVV een verhoogde waakzaamheid. De gekende netto-actieftest wordt aangevuld met een permanente liquiditeitstoets en het bestuursorgaan moet ageren van zodra één van beide testen faalt, of zij dit falen redelijkerwijs had moeten vaststellen. Eens te meer blijkt dat het WVV de verantwoordelijkheden aanscherpt. De regeling is van dwingend recht en is automatisch in werking getreden op 1 januari 2020. Voor vennootschappen met een wankele liquiditeitspositie, is het aangewezen om voor 1 maart 2020 toepassing te maken van de nieuwe alarmbelprocedure.

Lees meer!

Privaat vastgoed in vennootschap dan toch aftrekbaar: de herboren meerwaardetheorie

19/12/2019 - Stijn Lamote

Ons kantoor becommentarieerde het belangrijke arrest van 3 december 2019 van het Hof te Gent omtrent de aftrekbaarheid van kosten op privaat vastgoed. Deze bijdrage verscheen in het vaktijdschrift Fiscale Actualiteit met als titel “Privaat vastgoed in vennootschap dan toch aftrekbaar: de herboren meerwaarde theorie.” In essentie komt deze rechtspraak erop neer dat kosten van een privaat vastgoed in een vennootschap aftrekbaar zijn indien er kan worden aangetoond dat de vennootschap op dat vastgoed vroeg of laat een (belastbare) meerwaarde zou kunnen realiseren. Download hier het artikel.

Lees meer!

Is uw vennootschap klaar voor het nieuwe jaar?

13/12/2019 - Bram Stragier, Stijn Lamote

Het nieuw Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) is sinds 1 mei 2019 in werking voor nieuwe vennootschappen. Bestaande vennootschappen kunnen zich sinds diezelfde datum vrijwillig aan het nieuwe WVV onderwerpen. Vanaf 1 januari 2020 zijn evenwel de dwingende bepalingen van de nieuwe wet automatisch van toepassing op de bestaande vennootschappen, ook voor deze die van deze ‘opt-in mogelijkheid’ nog geen gebruik gemaakt hebben. Tijd voor een overzicht en een to do – lijstje. Afschaffing kapitaalbegrip bij de BV en CV Bij BVBA’s en ‘onechte’ CVBA’s worden het kapitaal en de wettelijke reserve van rechtswege en zonder vervulling van enige formaliteit per 1/1/2020 omgevormd in een statutair onbeschikbare eigen vermogensrekening. De uitkering van (een deel van) deze statutair onbeschikbare eigen vermogensrekening of de omzetting ervan naar een beschikbare eigen vermogensrekening vereist steeds een statutenwijziging. ‘Beschikbaar’ eigen vermogen kan daarentegen zonder statutenwijziging uitgekeerd worden. Dit kan met een beslissing van de algemene vergadering en er is geen publiciteit of wachttermijn. Wel is vereist dat men bij die uitkering slaagt voor de netto-actieftest en de liquiditeitstest. De toets en het slagen van deze dubbele uitkeringstest wordt verplicht voor iedere uitkering van vermogen na 1 januari 2020 in een BV (terugbetalingen van inbreng, dividenden, tantièmes, verkrijgen van eigen aandelen, uitkeren scheidingsaandeel). Een en ander is zelfs strafrechtelijk beteugeld. Tot 1 januari 2020 geldt enkel de netto-actieftest … Via opt-in kan men voor 31 december 2019 kapitaal omzetten in ‘beschikbaar eigen vermogen’, zodat dit nadien zonder statutenwijziging uitkeerbaar wordt (mits dubbele test). Indien er (belangrijke) bancaire kredieten zijn, wordt dit best eerst even met de bankier afgetoetst. Automatische overgang naar BV Met de jaarovergang zullen ook de nieuwe benamingen en afkortingen van de nieuwe vennootschapsvormen van toepassing zijn. De bestaande BVBA’s moeten vanaf 1 januari 2020 op hun facturen, website en alle andere stukken opnemen dat ze BV zijn. Elke CVBA zal zelf moeten bepalen of ze aan de nieuwe definitie van een coöperatieve vennootschap voldoet. Voldoet ze aan de definitie, dan gaat ze vanaf 1 januari 2020 door het leven als een CV en moet ze deze vermelding ook opnemen. Voldoet ze niet aan de definitie, dan blijft de vennootschap een CVBA tot ze wordt omgevormd in een BV (uiterlijk tegen 1 januari 2024). Een CVBA die niet aan de definitie voldoet, doet er goed aan om via een statutenwijziging om te schakelen naar een BV, om te vermijden dat de vennootschap geregeerd wordt door zowel de oude CVBA-regels, als door de nieuwe, dwingende BV-regels, als door (onaangepaste) statutaire regels. Bestuur De belangenconflictregeling wordt verstrengd. Bij een belangenconflict moet de betrokken bestuurder zich voortaan onthouden van deelname aan de beraadslaging en de stemming. De mogelijks soepelere belangenconflictregels uit de statuten moeten wijken voor de dwingende, nieuwe regels. De alarmbelprocedure voor de BV / CV wordt eveneens verstrengd; er wordt een parallel getrokken met de hoger omschreven netto-actief en liquiditeitstest. De procedure moet toegepast worden telkens wanneer het bestuursorgaan vaststelt dat het (i) het netto-actief van de vennootschap negatief is of dreigt te worden, en/of (ii) niet langer vaststaat dat de vennootschap, volgens redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen, in staat zal zijn om gedurende minstens de twaalf volgende maanden haar schulden te voldoen naarmate deze opeisbaar worden. Dit tijdstip zal in de regel eerder vallen dan bij de loutere netto-actiefbenadering onder het oude recht. Vennootschappen die zich per 1 januari reeds in deze situatie bevinden, zullen voor 1 maart 2020 de alarmbelprocedure moeten toepassen. De vaste vertegenwoordiger van een bestuurder-rechtspersoon kan niet eveneens in eigen hoedanigheid of als vaste vertegenwoordiger van een andere bestuurder-rechtspersoon in het bestuursorgaan zetelen. Dit is de afschaffing van de zogenaamde dubbele bestuursmandaten. Het aanduiden van een nieuwe vaste vertegenwoordiger dringt zich in voorkomend geval op tegen uiterlijk 1 januari 2020. De vaste vertegenwoordiger van een rechtspersoon moet tegen dezelfde datum ook altijd een natuurlijke persoon zijn (geen cascade meer van rechtspersonen-bestuurders). De definitie van dagelijks bestuur wordt uitgebreid. Vanaf 1 januari 2020 zal de dagelijks bestuurder van de vennootschap daarbij in principe automatisch ruimere bevoegdheden krijgen. BV’s (en dus ook oude BVBA’s) krijgen ook de mogelijkheid om een dagelijks bestuurder te benoemen. Het maximale bedrag inzake bestuurdersaansprakelijkheid wordt voortaan geplafonneerd in functie van het balanstotaal en de omzet van de vennootschap over de voorbije drie jaren. Dit laat toe om uw bestuurdersaansprakelijkheid beter te verzekeren, en moet dus leiden tot lagere premies. Roep uw makelaar erbij om dit te bespreken. Algemene vergadering Behoudens afwijkingen in de statuten, in een testament of in een overeenkomst zal voortaan de vruchtgebruiker van gesplitst aangehouden effecten de rechten uitoefenen. Ter stemming van een statutenwijziging worden de onthoudingen niet langer meegerekend als een tegenstem, maar blijven ze volledig buiten de berekening. Dit is dezelfde regel als bij de gewone algemene vergadering. De afrondingsregel met betrekking tot aandelen met een ongelijke kapitaal vertegenwoordigende waarde voor NV’s vindt niet langer plaats per aandeel, maar per aandeelhouder. De toepassing van bovenstaande regels kan ertoe leiden dat er machtsverschuivingen ontstaan in de algemene vergadering. Het is raadzaam om deze op voorhand in kaart te brengen en hierop tijdig te anticiperen. Check de statuten De dwingende regels van het WVV worden op 1 januari 2020 automatisch van toepassing. Statutaire bepalingen die in strijd zijn met deze nieuwe dwingende bepalingen, worden voor niet-geschreven gehouden. Omgekeerd voorziet het WVV in heel wat versoepelingen. Deze flexibele regels zijn niet van dwingend recht. De statutaire bepalingen die afwijken van deze flexibele regels krijgen voorrang. De oude statuten van de vennootschap kunnen met andere woorden de toepassing van de flexibele regels in de weg staan. Het is zaak van de statuten zo spoedig mogelijk op de nieuwe regels af te stemmen. Aandelen Het effectenregister moet voortaan enkele bijkomende verplichte vermeldingen bevatten. Onder meer de statutaire – en in bepaalde gevallen de conventionele – overdrachtsbeperkingen moeten terug te vinden zijn in het effectenregister. Een aanvulling van de aandelenregisters dringt zich op. Vereffening De vereffeningsprocedure wordt met ingang van 1 januari 2020 versoepeld voor batige vereffeningen. Zo moet de rechtbank niet langer tussenkomen voor de bevestiging van de benoeming van de vereffenaar en de goedkeuring van het verdeelplan. Voor deficitaire vereffeningen blijft dit wel gelden. Ook de mogelijkheden om over te gaan tot een ontbinding-vereffening in één akte worden verruimd, zodat méér vereffeningen aldus zullen kunnen gebeuren. Overheidsbestuurders mogen niet langer een beroep doen op managementvennootschappen In de schaduw van het nieuwe WVV werd de wet van 7 mei 2019 tot het verbieden van managementvennootschappen voor overheidsbestuurders gestemd. Het is vennootschappen vanaf 1 januari 2020 verboden om een mandaat met een publiek karakter op te nemen. Dit kan o.m. van belang zijn voor artsen die met een vennootschap werken en aldus deelnemen aan het bestuur van een ziekenhuis. Er moet een analyse gebeuren van de vennootschappen waar de managementvennootschap een bestuurdersfunctie in uitoefent. Desgevallend moet er gezocht worden naar alternatieven of moet het mandaat privé opgenomen worden. Bestaande vennootschappen krijgen vanaf 2020 automatisch – en dus ongewild – te maken met de nieuwe dwingende bepalingen van het WVV. Bestaande statuten zullen niet langer aangepast zijn aan de nieuwe wetgeving. Er dreigt een amalgaam van oude en nieuwe rechtsregels naast de (gedateerde) statutaire regels, en dit volgens een wisselende hiërarchie. Het is kwestie van de bestaande statuten tegen het licht te houden, keuzes te maken en de statuten in lijn te brengen met het nieuwe WVV. Zo niet dreigen er zaken fout te lopen en/of gaan er opportuniteiten verloren.

Lees meer!

Wat is trending in fiscale geschillen en fiscaal strafrecht (deel 3)

21/11/2019 - Stijn Lamote

Een fiscale controle leidt doorgaans tot discussies over principes en/of over feiten. De feiten verschillen van dossier tot dossier, zodat de aanpak steeds verschilt. Wat de principes betreft, stellen we als kantoor vast dat dezelfde thema’s vaak terugkeren, en dat de administratie zich nogal principieel opstelt. Met een driedelige reeks lichten we telkens enkele hot topics toe. In dit derde luik komen aan bod: Landbouwforfait Einde opstal vennootschap – impact in de personenbelasting van de bedrijfsleider Toepassing antimisbruikbepaling “step-ups“ (holdingstructuren) Strafrechtelijke onderzoeken (onder andere naar aanleiding van verdachte transacties die door financiële instellingen worden gemeld aan het parket)Landbouwforfait Onder andere in de landbouw bestaat de mogelijkheid om in de personenbelasting een aangifte in te dienen op basis van een forfaitaire grondslag (bv. op het aantal bewerkte hectares), in plaats van op basis van bewijskrachtige boekhouding/werkelijke winsten. De fiscus heeft wel de mogelijkheid om – naderhand, bij controle van de aangifte - alsnog te pogen een nevenberekening te maken en een belasting op werkelijke winsten op te leggen. Deze taxaties staan evenwel onder druk. Vooreerst is het niet evident om als fiscus om een ‘niet-willekeurige’ nevenberekening te maken. Er is immers doorgaans geen bewijskrachtige boekhouding voorhanden, nu een aangifte op basis van het forfait dit ook niet vergt. Daarenboven stellen we vast dat deze taxaties zich vaak enten op bepaalde regio’s en soms zelfs op bepaalde belastingplichtigen, waardoor dit aanleiding geeft tot concurrentieverstoring. Einde opstal vennootschap – impact in de personenbelasting van de bedrijfsleider De fiscus heeft de laatste jaren verscherpte aandacht voor opstalstructuren. De feiten zijn doorgaans klassiek: de bedrijfsleider natuurlijke persoon kent aan zijn vennootschap een recht van opstal toe op een perceel grond dat hij in volle eigendom bezit en de vennootschap laat met dit recht een gebouw oprichten op de grond van de bedrijfsleider. Bij de beëindiging van dit recht van opstal, komen de opstallen aan de grondeigenaar toe. Die moet daarvoor in principe een vergoeding betalen die gelijk is aan de waarde van de opstallen op dat moment, zo niet meent de administratie veelal dat het gratis verkrijgen van de opstallen een extra bedrijfsleidersbezoldiging uitmaakt of een in hoofde van de vennootschap een te belasten verworpen uitgave is. Dit administratieve standpunt is evenwel betwistbaar. Zo stelt bepaalde rechtspraak dat een dergelijke taxatie bij het einde van het recht op opstal verjaard is aangezien de rechten op de opstallen eigenlijk reeds worden verkregen bij het vestigen van het recht op opstal. Anderzijds is er rechtspraak die stelt dat er maar sprake is van een belastbaar voordeel in de mate dat de begunstigde een beroepsband heeft met de vennootschap (wat per hypothese niet geldt voor bv. de echtgenote van de bedrijfsleider of de ex-bedrijfsleider). Op controleniveau is dit geen evidente discussie. Los van deze procedurele argumenten is er ook vaak de discussie ten gronde. Wat is de waarde van de overgegane opstallen? Een verslag van een vastgoedexpert die de waarde van de opstallen (exclusief grond) onderbouwt is in ieder geval van groot belang. Eventueel kan op deze problematiek worden geanticipeerd door de opstalduur te verlengen, en de opstallen nog niet te doen overgaan naar het privévermogen. Daardoor wordt de taxatie in ieder geval uitgesteld, en wordt de waarde van het overgedragen vastgoed – vanuit de idee dat waarde grond stijgt, maar dit niet het geval is voor gebouwen - in de toekomst in principe ook kleiner. Noteer dat in bepaalde gevallen de formele verlenging van de opstalduur ook met een zekere vorm van retroactiviteit kan als de partijen zich verder hebben gedragen alsof de opstalverhouding doorliep. Toepassing antimisbruikbepaling step-ups (holdingstructuren) Step-ups zijn structuren waarbij er boven de werkvennootschap een holding wordt opgericht door middel van een inbreng in natura van de aandelen van de werkvennootschap(pen) waarbij er vervolgens - gefinancierd met dividenden van de werkvennootschap(pen) - een belastingvrije kapitaalvermindering plaatsvindt in de holdingvennootschap. Dit is al jaren een doorn in het oog van de fiscus. De fiscus percipieert dit alsof een aandeelhouder belastingvrij dividenden uit zijn werkvennootschap(pen) haalt. De recente wetgevende initiatieven hebben het onmogelijk gemaakt om met dergelijke inbrengen nog fiscaal gestort kapitaal te creëren, maar er zijn nog heel wat vennootschappen die over een ‘oud’ kapitaal beschikken dat destijds nog zo werd gevormd. Indien dergelijke vennootschappen thans overgaan tot een kapitaalvermindering, probeert de fiscus niet zelden deze kapitaalverminderingen alsnog te belasten als een dividenduitkering door toepassing te maken van de nieuwe antimisbruikbepaling, en dit zelfs ondanks het lange tijdsverloop tussen de kapitaalinbreng en de kapitaalvermindering. Hoewel deze taxaties uitermate betwistbaar zijn, stellen we vast dat vennootschappen tot op het niveau van de rechtbank moeten gaan om hun gelijk te halen. Het allereerste precedent in deze context is ondertussen positief beslecht door het Hof van Beroep te Gent. Er wordt algemeen wel verwacht dat er de komende jaren nog veel casussen over de toepassing van de nieuwe antimisbruikbepaling zullen moeten beslecht worden door de rechtbanken en hoven. Strafrechtelijke onderzoeken (onder andere naar aanleiding van verdachte transacties die door financiële instellingen worden gemeld aan het parket) Tot slot stellen we vast dat meer en meer fiscale zaken door het parket zelf worden behandeld, omdat er een frauduleus aspect aan verbonden is. Het gaat om niet-officiële omzet, valse facturen, e.d.m.. Strafzaken vinden daarbij soms hun oorsprong in verdachte transacties (cashtransacties, transacties met buitenlandse rekeningen of het voornemen van dergelijke transacties) die door de financiële instellingen of andere tussenpersonen, buiten het medeweten van betrokken, werden gemeld aan de CFI. Indien één en ander voldoende zwaar weegt, geeft de CFI dit door aan het parket die op haar beurt een fiscaal onderzoek kan starten. Het aantal controles en fiscale geschillen stijgt. Heel wat problematieken komen zeer geregeld terug. Belangrijk is elk geval individueel te te evalueren en daarbij de verschilpunten met de typecasussen waarop de administratie/rechtspraak zich baseert te accentueren. Op die manier kan men een aanvaardbaar akkoord en/of een goede rechterlijke uitspraak nastreven. Wij zijn ter beschikking voor overleg, vanaf de eerste fase van de controle, om deze strategie maximaal te bewandelen.

Lees meer!

Wat is trending in fiscale geschillen en fiscaal strafrecht (deel2)

14/11/2019 - Stijn Lamote

Een fiscale controle leidt doorgaans tot discussies over principes en/of over feiten. De feiten verschillen van dossier tot dossier, zodat de aanpak steeds verschilt. Wat de principes betreft, stellen we als kantoor vast dat dezelfde thema’s vaak terugkeren, en dat de administratie zich nogal principieel opstelt. Met een driedelige reeks lichten we telkens enkele hot topics toe. In dit tweede luik komen aan bod: Liquidatie van vennootschappen Gesplitste aankoop vruchtgebruik – blote eigendom Toepassing artikel 90,9° WIB’92 – behoren meerwaarden op aandelen tot het normaal beheer van het privévermogen? Vragen om inlichtingen in het kader van buitenlandse tegoeden of stafrechtelijke onderzoeken naar aanleiding van buitenlandse tegoedenLiquidatie van vennootschappen Bij liquidatie van vennootschappen wordt vaak vastgoed toebedeeld aan de aandeelhouder. De fiscus kijkt nauwgezet toe of de “uitbrengwaarde” van het vastgoed aan de aandeelhouder onderbouwd - lees voldoende hoog is - is. Indien de uitbrengwaarde te laag is, kan de fiscus bij de geliquideerde vennootschap een bij de uitbreng gerealiseerde ‘minwaarde’ verwerpen of een extra ‘meerwaarde’ belasten. Dit geeft aanleiding tot extra vennootschapsbelasting èn kan zijn impact hebben op de roerende voorheffing op de liquidatiebonus. Stel bv. dat een vastgoed wordt uitgebracht aan 100, terwijl de fiscus kan hardmaken dat het goed 200 waard is. Dan is er - per veronderstelling 34% - bijkomende vennootschapsbelasting op de grondslag 100 verschuldigd, alsook een bijkomende roerende voorheffing op de weerhouden vermogensaangroei bij de vennootschap (zijnde 100 – 34, gerekend tegen een tarief van 30%, ofwel 19,8). In bepaalde gevallen kan er in een akkoord gekozen worden voor de liquidatiereserve aan 10% in plaats van de volle 30%. Een kwalitatief onderbouwd schattingsverslag van het uitgebrachte vastgoed is in ieder geval cruciaal. Gesplitste aankoop vruchtgebruik – blote eigendom Positief nieuws valt er te rapen inzake de betwistingen rond het gesplitst aankopen van vastgoed (blote eigendom door privé persoon – vruchtgebruik door vennootschap) en de daarmee gepaard gaande waarderingsvraagstukken. De strategie van de fiscus is erop gericht om de waarde van het vruchtgebruik lager te zetten, en de natuurlijke persoon te belasten voor het corresponderende ‘voordeel (van alle aard)’ doordat de naakte eigendom zogezegd te goedkoop verworven werd. Vaak een gepeperde rekening. De administratie vertrekt bij haar huidige berekeningsmethodiek van het standpunt daaromtrent van de rulingcommissie. Deze berekeningswijze is gebaseerd op de netto, niet-geïndexeerde huurwaarde, geactualiseerd tegen het tarief van het netto huurrendement. We stellen vast dat de administratie - op basis van economische motiveringen en negotiatie - steeds vaker afwijkingen toelaat, waardoor belastingplichtige en administratie in de gecontroleerde dossiers naar elkaar toegroeien en deze discussies niet langer moeten escaleren. Deze afwijkingen kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de actualisatievoet en/of indexatie. Toepassing artikel 90,9° WIB’92 – behoren externe meerwaarden op aandelen tot het normaal beheer van het privévermogen? We stellen voorts vast dat de geschillen rond de vraag of iets al dan niet behoort tot het normaal beheer van een privévermogen toenemen. Indien een bepaalde verrichting niet kwalificeert als ‘normaal beheer’, dreigt een taxatie als divers inkomen tegen een tarief van 33%. Indien een bedrijfsleider zijn bedrijf voor een substantieel bedrag verkoopt durft de fiscus de transactie wel al eens nader onder de loep te nemen en gaat de fiscus op zoek naar feiten die in haar visie zouden kunnen wijzen op een abnormaal beheer om zo de meerwaarde alsnog te kunnen belasten als een divers inkomen. En dit zelfs bij de verkoop aan derden… De vermeende ‘abnormale feiten’ waaraan de fiscus aanstoot neemt zijn vaak erg betwistbaar. Op vandaag is er ons geen rechtspraak bekend die de fiscus hierin volgt. Het is in ieder geval wel raadzaam waakzaam te zijn bij de redactie van documenten die de verkooptransactie begeleiden, en daarbij te vermijden dat bepaalde zaken als abnormaliteit zouden kunnen ingekleurd worden. Vragen om inlichtingen in het kader van buitenlandse tegoeden of stafrechtelijke onderzoeken naar aanleiding van buitenlandse tegoeden De info de Belgische overheid ontvangt op basis van de gegevensuitwisseling ingevolge de “Common Reporting Standard” (gegevensuitwisseling waar ondertussen ook heel wat exotische landen aan deelnemen) geeft vaak aanleiding tot vragen om inlichtingen van de fiscus of zelfs, bij grotere bedragen, strafrechtelijke onderzoeken door het parket. Het is een must om het bestaan en de inkomsten van de buitenlandse tegoeden jaarlijks te vermelden in de aangifte in de personenbelasting. Dit blijkt echter niet altijd voldoende. Naar aanleiding van de ontvangen inlichtingen krijgt de overheid vaak een zicht op de hoegrootheid van het achterliggend buitenlands vermogen. En hoe zit het dan met de herkomst van dit kapitaal? Het aanhouden van kapitaal waarop niet alle belastingen zijn betaald, kan in sommige gevallen beschouwd worden als een witwasmisdrijf, waarvoor doorgaans geen enkele verjaring geldt omdat het aanhouden ervan blijft duren … en daardoor beschikt het parket vaak nog over voldoende tentakels om alsnog de belastingen en (stevige) boetes in te vorderen… Anticiperen (begrijp: regulariseren) is in deze de boodschap. Het aantal controles en fiscale geschillen stijgt. Heel wat problematieken komen geregeld terug. Belangrijk is elk geval individueel te evalueren en daarbij de verschilpunten met de typecasussen waarop de administratie/rechtspraak zich baseert te accentueren. Op die manier kan men een aanvaardbaar akkoord en/of een goede rechterlijke uitspraak nastreven. Wij zijn ter beschikking voor overleg, vanaf de eerste fase van de controle, om deze strategie maximaal te bewandelen.

Lees meer!

Wat is trending in fiscale geschillen en fiscaal strafrecht (deel1)

07/11/2019 - Stijn Lamote

Een fiscale controle leidt doorgaans tot discussies over principes en/of over feiten. De feiten verschillen van dossier tot dossier, zodat de aanpak steeds verschilt. Wat de principes betreft, stellen we als kantoor vast dat dezelfde thema’s vaak terugkeren, en dat de administratie zich nogal principieel opstelt. Met een driedelige reeks lichten we telkens enkele hot topics toe. In dit eerste luik komen aan bod: Aftrek privaat aangewend vastgoed in vennootschappen Aftrek intresten leningen voor dividenduitkeringen of kapitaalverminderingen Fiscaal domicilie vennootschappen/natuurlijke personen Terbeschikkingstelling onroerend goed door vennootschap - voordeel alle aard bewoning personenbelasting Aftrek privaat aangewend vastgoed in vennootschappen De aftrek voor kosten van onroerende goederen die privé aangewend worden door bedrijfsleiders, wordt door de rechtspraak aan strengere voorwaarden onderworpen. De administratie pikt hier gretig op in. Indien de kosten van dergelijke onroerende goederen niet in evenwicht zijn met de inkomsten die de vennootschap uit deze onroerende goederen verkrijgt, stelt de administratie de aftrek in vraag. In bepaalde dossiers aanvaardt de rechtspraak èn de administratie evenwel de aftrek wanneer de vennootschap kan aantonen dat de gemaakte kosten kaderen in het toekennen van een verloning. Dit is de toepassing van de zogenaamde bezoldigingstheorie. Om dit argument met succes te kunnen inroepen is het enerzijds aangewezen dat het privégebruik van de woning bij de betrokken bedrijfsleider wordt belast in de personenbelasting als een voordeel alle aard en anderzijds dat deze vorm van verloning wordt genotuleerd door de algemene vergadering, mèt de nodige aandacht voor de marktconformiteit van deze verloning. Dit vergt een afweging van de kost van de verloning tegenover opbrengsten die de prestaties van de bedrijfsleider in de schoot van de vennootschap genereren. Aangezien deze discussies vaak zeer feitelijk zijn, is een goede feitelijke onderbouwing en stoffering van het dossier van in den beginne cruciaal. Alternatief om de aftrek te verzekeren is dat het betrokken (privaat deel van het) vastgoed verhuurd wordt aan de bedrijfsleider, doch dit veronderstelt een correcte huurprijs. Indien noch de bezoldigingstheorie, noch de verhuurtheorie spelen, dan ligt de aftrek van de kosten moeilijker (tenzij men een actuele meerwaarde op het vastgoed kan hardmaken). Dan is het kwestie om via een akkoord dubbele belastingen te vermijden. Indien het vastgoed zich slechts voor het vruchtgebruik in de vennootschap bevindt, dan blijkt de administratie een en ander nog scherper te benaderen, ook al is de principiële discussie uiteindelijk dezelfde. Aftrek intresten leningen voor dividenduitkeringen of kapitaalverminderingen De fiscus stelt ook de aftrekbaarheid van intresten van leningen die zijn aangegaan voor dividenduitkeringen of kapitaalverminderingen aan de aandeelhouder in vraag. Indien de vennootschap onvoldoende onderbouwt dat deze leningen werden aangegaan om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, durft de administratie de aftrek van deze kosten te weigeren. De administratie mag zich evenwel niet uitspreken over de opportuniteit van de toename van vreemd vermogen ten opzichte van de daling van het eigen vermogen. Het komt er bij dergelijke transacties wel op aan de financieringswijze te onderbouwen en dit voldoende te documenteren. Fiscaal domicilie vennootschappen/natuurlijke personen Er zijn meer en meer acties van de fiscus en het parket om het buitenlandse, fiscale domicilie van natuurlijke personen of vennootschappen terug te brengen naar België. Deze acties hebben niet alleen gevolgen in de sociale zekerheid (te denken valt aan de acties in de transportsector die aan bod kwamen in de media). Ze leiden vaak tot grote geschillen in de directe en indirecte belastingen en soms zelf tot strafrechtelijke vervolgingen. Het fiscaal domicilie van een natuurlijke persoon of rechtspersoon is een zeer feitelijk gegeven, zeker in de huidige moderne samenleving waarbij algemene vergaderingen bijvoorbeeld ook via conference call enz. kunnen gehouden worden. Het is dan ook essentieel om in deze dossiers voldoende verantwoordingsstukken te verzamelen die de “realiteit” van een bepaald fiscaal domicilie kunnen aantonen en de “niet-realiteit” van een Belgisch fiscaal domicilie verdedigbaar maken. Terbeschikkingstelling onroerend goed door vennootschap - voordeel alle aard bewoning personenbelasting Het Hof van Beroep te Gent heeft geoordeeld dat de bepaling op grond waarvan het voordeel alle aard bewoning in de personenbelasting hoger moet worden vastgesteld wanneer een onroerend goed door een vennootschap ter beschikking wordt gesteld (toepassing van de coëfficiënt 3,8 (in voege tot met 31 december 2018)) dan wanneer het vastgoed ter beschikking wordt gesteld door een natuurlijke persoon, in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Het Hof heeft beslist dat het voordeel alle aard in geval van terbeschikkingstelling van een onroerend goed door de vennootschap, gelet op deze schending van het gelijkheidsbeginsel, mag worden geraamd zonder toepassing van de coëfficiënt. Indien de aangifte in de personenbelasting over aanslagjaar 2019 nog niet ingediend werd, is het dus belangrijk om bij de berekening van het voordeel alle aard geen coëfficiënt toe te passen bij een terbeschikkingstelling van een onroerend goed door de vennootschap. Doordat de discriminatie nu pas werd vastgesteld is het goed mogelijk dat er voor reeds gevestigde aanslagen in de personenbelasting een te hoge coëfficiënt werd toegepast. Indien de bezwaartermijn (6 maanden na datum verzending aanslagbiljet) nog loopt en er bezwaar wordt aangetekend zal de administratie in principe akkoord gaan met een ontheffing. Indien de bezwaartermijn evenwel al verstreken is, kan er nog een verzoek tot ambtshalve ontheffing worden ingediend voor alle (eventueel aanvullende) aanslagen die vanaf 1 januari 2015 gevestigd werden. De administratie weigert vooralsnog om deze verzoeken tot ambtshalve ontheffing, bij gebreke aan een vermeend nieuw feit, toe te kennen. De lagere rechtspraak stelt de administratie hier alvast in het ongelijk. Het is dus aan te raden om voor wat betreft het verleden verzoeken tot ambtshalve ontheffing in te dienen en de afwijzingen hiervan vervolgens binnen de drie maanden voor de rechtbank te brengen. Dit kan een mooie belastingbesparing opleveren. Los van wat voorafgaat, is er ook recente rechtspraak die bevestigt dat, als een voordeel voor een natuurlijke persoon in werkelijkheid kleiner is dan het forfaitair bepaalde, dit voordeel fiscaal kan beperkt wordt tot het werkelijk voordeel. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn voor een voordeel alle aard bewoning met betrekking tot en woning met een hoog KI, waarbij dit aanleiding geeft tot een bedrag aan voordeel alle aard dat hoger is dan de huurwaarde. Het aantal controles en fiscale geschillen stijgt. Heel wat problematieken komen zeer geregeld terug. Belangrijk is elk geval individueel te benaderen en te evalueren en daarbij de verschilpunten met de typecasussen waarop de administratie/rechtspraak zich baseert te accentueren. Op die manier kun je een aanvaardbaar akkoord en/of een goede rechterlijke uitspraak nastreven. Wij zijn ter beschikking voor overleg, vanaf de eerste fase van de controle, om deze strategie maximaal te bewandelen.

Lees meer!

Bestuurder-werknemer: kan dit nog onder het nieuw WVV?

19/09/2019 - Bram Stragier

Het nieuw Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (het “WVV”) stelt dat bestuurders hun mandaat enkel onder een zelfstandigenstatuut mogen uitoefenen: […] “Bestuurders kunnen in deze hoedanigheid niet door een arbeidsovereenkomst met de vennootschap zijn verbonden” […] (eigen onderlijning) Het WVV bevestigt zo dat bestuurders steeds als zelfstandigen moeten handelen en hun mandaat niet als werknemer kunnen uitoefenen. Vanuit sociaalrechtelijk oogpunt is dit niet nieuw. Het sociaal statuut der zelfstandigen voorzag reeds dat een vennootschapsmandataris een zelfstandige activiteit was. Toch nog de beide statuten te combineren? Dit belet niet dat een bestuurder daarnaast nog loontrekkende is in de bestuurde vennootschap. De redenen daarvoor kunnen divers zijn, maar meestal heeft dit te maken met gunstige aspecten van het - opgebouwd - sociaal statuut van werknemers, bv. sociale bescherming, ontslagbescherming, opbouw anciënniteit, enz… Afzonderlijk takenpakket De activiteit van loontrekkende moet dan wel volledig losstaan van de taken als bestuurder in de bestuurde vennootschap. De arbeidsovereenkomst mag met andere woorden geen betrekking hebben op de taken als bestuurder. Het stellen van rechtshandelingen is bij uitstek een bevoegdheid van een bestuurder. Het operationeel beheer van een onderneming zou bijvoorbeeld wél als werknemer kunnen uitgevoerd worden. Dit onderscheid vergt een evenwichtsoefening, maar is mogelijk door de bevoegdheden van de bestuurders af te lijnen in het benoemingsbesluit en de bestuurdersovereenkomst enerzijds, en de functie en het takenpakket van de werknemer goed uit te schrijven in de arbeidsovereenkomst anderzijds. Dit onderscheid dient nadien uiteraard ook in de praktijk strikt te worden nageleefd en bewaakt. … en werkgeversgezag Los van de afgrenzing van de twee onderscheiden takenpakketten, moet er ook aangetoond worden dat de loontrekkende zijn functie uitoefent in een band van ondergeschiktheid, d.w.z. onder het gezag van een orgaan, van een andere bestuurder of van een aangestelde van de vennootschap, met leidende en toezichthoudende bevoegdheid over het werk dat hij uitoefent. In geval er geen werkelijk werkgeversgezag is, kan de werknemersovereenkomst immers door de sociale inspectie (retroactief) geherkwalificeerd worden naar een zelfstandigenstatuut. In essentie mogen de omstandigheden binnen de vennootschap er niet toe leiden dat de betrokkene in zijn hoedanigheid van bestuurder de facto leiding en toezicht houdt over het werk dat hij zelf uitoefent als werknemer. Het aantal leden van de Raad van Bestuur en de stemverhoudingen binnen de vennootschap hebben daarbij hun belang. BesluitMits de vervulling van de hierboven vermelde voorwaarden, en mits de realiteit daaraan beantwoordt, kunnen beide statuten verenigd worden. Aan het behoud van deze combinatie blijkt in de praktijk een nood. Daarbij hanteert men best volgende vuistregels: - voorzien dat de betrokkene als vennootschapsmandataris geen bevoegdheid heeft naar personeelszaken en werkgeversgezag toe (bv. hieromtrent ook niet kan stemmen binnen het bestuursorgaan);- een schriftelijke mandaatovereenkomst en werknemerscontract opstellen, met duidelijk onderscheiden takenpakket;- het aanduiden van één of meer onderscheiden bestuurder(s) die verantwoordelijk is/zijn voor het werkgeversgezag / personeelszaken.

Lees meer!

Aftrekbaarheid van kosten bedrijfswoning & bezoldingstheorie

04/04/2019 - Stijn Lamote

De fiscale praktijk wordt al te vaak geconfronteerd met de nefaste gevolgen van (voor belastingplichtigen) recente, negatieve rechtspraak over de aftrekbaarheid van kosten van vastgoed in de vennootschap, wanneer dit vastgoed door de vennootschap als bezoldiging in natura wordt ter beschikking gesteld aan de zaakvoerder. Die rechtspraak verwijst naar artikel 49 WIB 92 dat stelt dat een kost maar aftrekbaar is als deze wordt gedragen om belastbare inkomsten te verkrijgen. Indien een vennootschap een vastgoed ter beschikking stelt zonder huurinkomen, zo stelt deze rechtspraak, dan is er geen return en kunnen de kosten in verband met dit vastgoed (afschrijvingen, financieringskosten, onderhoudskosten, …) niet in aftrek worden gebracht. Niet correct, stelden de belastingplichtigen: er is wel een return. Het vastgoed wordt immers als bezoldiging ter beschikking gesteld aan de zaakvoerder, in ruil voor zijn prestaties en de daaruit voortvloeiende (voor de vennootschap belastbare) omzet. Net zoals de loonkost verbonden aan iedere bezoldiging, is ook de loonkost met betrekking tot het ter beschikking gestelde vastgoed (voornoemde afschrijvingen, financieringskosten, onderhoudskosten, …) aftrekbaar. Dit is de zogenaamde bezoldigingstheorie. Deze rechtspraak heeft, wat er ook gezegd en geschreven werd, de bezoldigingstheorie nooit afgeschaft. Ze heeft enkel de bewijslast ter zake verzwaard. Waar het vroeger volstond aan te tonen dat de zaakvoerder het voordeel uit de ter beschikkingstelling had aangegeven in de personenbelasting, moet men nu aantonen dat er een band is tussen de kosten van het voordeel enerzijds en de door de zaakvoerder geleverde prestaties en het daaraan gerelateerd inkomen voor de vennootschap anderzijds. En met dat bewijs kan niet al te laks (meer) omgesprongen worden. In de praktijk kwamen daarbij voor de rechtbanken vooral zaken aan bod waarin die bewijslast niet naar behoren kon worden ingevuld, met alle gevolgen van dien. De fiscale administratie interpreteert deze rechtspraak al te vaak en verkeerdelijk als een afschaffing van de bezoldigingstheorie, los van de concrete invulling van de bewijslast. Vanuit bepaalde controlekantoren worden kosten met betrekking tot vastgoed dat als loon in natura wordt ter beschikking gesteld zonder veel discussie verworpen, ook al kan een belastingplichtige aantonen dat het bewijs in het kader van de bezoldigingstheorie wel vervuld is. In een (nochtans negatief) arrest van het Hof van Beroep van Gent (Gent, 10 april 2018) had het Hof al eerder gesteld dat de bezoldigingstheorie niet afgeschaft is, enkel dat de invulling meer zorgvuldigheid vergt. Dit arrest kan de fiscus niet (altijd) overtuigen, omdat zij ten onrechte focust op de einduitspraak in de betrokken zaak en niet op de door het Hof weerhouden, interessante overwegingen. In een zeer recent (voor de belastingplichtigen positief) arrest van hetzelfde Hof (Gent, 19 maart 2019) herhaalt het Hof nu deze principes. De bezoldigingstheorie bestaat nog, mits een correcte invulling van de bewijslast. De betrokken belastingplichtige kon hier wel duidelijk een link maken tussen de kosten (van het voordeel) enerzijds en de door tussenkomst van de zaakvoerder bij de vennootschap gerealiseerde inkomsten en daaraan logisch te koppelen vergoeding anderzijds. Het Hof vernietigt de taxatie waar deze de kosten had verworpen. Het ging om een managementvennootschap, bestuurd door één zaakvoerder die integraal instond voor een (in vergelijking met de kosten) substantiële omzet, en in ruil (als verloning in natura) een vastgoed ter beschikking kreeg. Het Hof bevestigt ook dat de fiscus zich niet mag inlaten met de hoogte van de vergoedingen, nu dit een verboden opportuniteitsbeoordeling is. Onze overtuiging is altijd geweest dat kosten met betrekking tot door een vennootschap aan de zaakvoerder ter beschikking gestelde onroerende goederen aftrekbaar zijn, mits de bewijslast volgens de regels van de (moderne) kunst worden ingevuld. De notulen van de vennootschap die de loonkost van de bezoldiging (met inbegrip van de bezoldiging in natura) beschrijft en evalueert tegenover de prestaties van de zaakvoerder en daaraan gekoppelde de winst(potentie) voor de vennootschap zijn daarbij van doorslaggevend belang. Met deze game changer van het Hof van Beroep van Gent weten we dit andermaal bevestigd. Reden genoeg om zich verder te verzetten tegen de vaak ongenuanceerde standpunten van de fiscus in de praktijk ... Wij staan te uwer beschikking, zowel bij het documenteren van de bezoldigingstheorie bij opstart van het vastgoedproject als bij het verdedigen van de aftrekbaarheid naar aanleiding van fiscale controle en/of betwisting.

Lees meer!

Nieuw Wetboek Vennootschappen: handige toolbox voor overnames

07/02/2019 - Bram Stragier, Steve Bonte

Er werd al uitvoerig gecommuniceerd over de nakende introductie van het nieuwe Wetboek Vennootschappen en Verenigingen (WVV). Minister Geens bevestigde dat het wetsontwerp in principe nog in februari 2019 in de plenaire vergadering van de Kamer gestemd wordt, samen met de fiscale neutralisatie van het nieuwe recht. 1 mei 2019 blijft dus de vooropgestelde datum van inwerkingtreding. Voor meer details over de gefaseerde inwerkingtreding, verwijzen wij naar onze eerdere nieuwsbrieven ‘Het nieuw wetboek van vennootschappen en verenigingen - uitgesteld naar 1 mei 2019’ en ‘Ontwerp van nieuw wetboek vennootschappen en verenigingen - wat met bestaande vennootschappen?’. Het WVV zet in op vereenvoudiging, verduidelijking en flexibilisering. In deze bijdrage wijzen we op enkele concrete opportuniteiten en aandachtspunten bij overnames. We focussen op de overname van de besloten vennootschap (BV), het nieuwe equivalent van de huidige BVBA en de standaardvennootschap uit het WVV. overnamefinanciering Een van de meest opvallende ingrepen van het WVV is de afschaffing van het kapitaalconcept in de BV. Het begrip ‘vermogen’ vervangt het begrip ‘kapitaal’ en de schuldeiserbescherming wordt georganiseerd door elke vorm van vermogensuitkering aan een balans- en liquiditeitstest te onderwerpen. De nieuwe balanstest sluit feitelijk nauw aan bij de huidige netto-actief test, en dicteert dat geen uitkering mag gebeuren indien het eigen vermogen van de vennootschap negatief is of door de uitkering negatief zou worden. Een besluit van de algemene vergadering tot winstuitkering mag vervolgens slechts uitwerking krijgen indien het bestuursorgaan met de liquiditeitstest vaststelt dat de vennootschap na die uitkering in staat blijft om haar schulden te voldoen over een periode van minstens één jaar. Deze dubbele test is ook van toepassing wanneer men de targetvennootschap een superdividend wil laten uitkeren aan de overnemende vennootschap (met het oog op de betaling van de koopprijs), of wanneer de targetvennootschap financiële bijstand zou willen verlenen aan de overnemer (de zgn. financial assistance). Dit laatste houdt in dat de targetvennootschap – onder bepaalde voorwaarden - aan de overnemende vennootschap een lening of zekerheid toestaat ter financiering van haar eigen overname. De regels rondom financial assistance werden bovendien versoepeld: zo werd de publicatie van het bijzonder verslag (met overnameprijs) afgeschaft, net als de voorwaarde dat de verrichting onder ‘billijke marktvoorwaarden’ moet gebeuren. Ook de strafbepalingen ter zake werden afgeschaft, wat deze techniek ongetwijfeld een boost zal geven. het (meervoudig) stemrecht na overname De regel dat aan alle aandelen gelijke rechten kleven, geldt nog slechts voor zover de statuten er niet van afwijken. Behalve de logische vereiste dat de vennootschap minstens één aandeel met stemrecht moet uitgeven, zijn alle vormen van meervoudig stemrecht mogelijk, en zijn aandelen zonder stemrecht niet meer automatisch preferentieel. Dit schept een waaier aan opportuniteiten: van gedeeltelijke exits in familiebedrijven met overdracht van de controle aan bv. een investeringsfonds, over blokkeringsminderheden die niet proportioneel vertaald worden in het aandelenbezit, tot absolute minderheidsaandeelhouders die de volledige controle hebben/behouden. Dit (laatste) schept ook nieuwe mogelijkheden op het vlak van successieplanning of familiale overdrachten: als ouder kan men de controle behouden met een minderheidsparticipatie, of kan men omgekeerd ‘passief’ de target of de overnemende vennootschap financieren. Deze technieken kunnen certificering overbodig maken. overdrachtsbeperkingen na overname Een andere belangrijke nieuwigheid in de BV is dat de wettelijke overdrachtsbeperkingen niet langer verplicht gelden en men er statutair kan van afwijken. De BV zal, spijts haar naam, niet noodzakelijk nog een ‘besloten vennootschap’ zijn. Dit heeft ook verruimde mogelijkheden naar de inpandgeving van aandelen toe, en dus ook naar financiering. Conventionele overdrachtsbeperkingen moeten niet langer per se het vennootschapsbelang dienen, maar kunnen voortaan ook passen in het (ruimere) belang van één of meerdere vennoten (bv. een ouder in he kader van een familiale overdracht). Temporeel onbeperkte onvervreemdbaarheidsclausules zijn niet langer ongeldig, maar worden opzegbaar met een redelijke opzegtermijn, en overdrachten in strijd met openbaar gemaakte overdrachtsbeperkingen zijn uit de wet niet aan de vennootschap of aan derden tegenstelbaar. bestuur na overname Vandaag is het nog zo dat de totaliteit van de aandelen van de target beter niet door één vennootschap overgenomen worden om te vermijden dat deze ene aandeelhouder aansprakelijk wordt voor alle passiva van de target. Zo ook kan één aandeelhouder niet de enige bestuurder in bv. een NV worden. Dit speelt in overnames al eens (praktisch) parten. Het WVV vereenvoudigt dit verregaand. Voortaan volstaat één aandeelhouder en één bestuurder per vennootschap. De bestuurdersaansprakelijkheid wordt beperkt tot specifieke bedragen, gekoppeld aan de grootte van de vennootschap. De plafonds gaan van 250.000,00 EUR tot 12.000.000,00 EUR (voor alle bestuurders samen). Zo wordt het gemakkelijker om het aansprakelijkheidsrisico van de bestuurders te verzekeren, en de wet laat dit ook expliciet toe. Ook dit heeft zijn belang in een overname, bv. wanneer de overdrager nog een tijdlang als bestuurder aan boord blijft, of wanneer er debat is over de te verlenen kwijtingen. niet volgestorte aandelen Waar er thans nog debat is over de volstortingsplicht bij overdracht van aandelen, installeert het WVV een uniforme en duidelijke regel. Bij overdracht van niet-volgestorte aandelen van een BV of NV zijn zowel de overdrager als de overnemer ten aanzien van de vennootschap en derden hoofdelijk gehouden tot volstorting. Tussen partijen kan de overdrager hiervoor regres uitoefenen op de overnemer (tenzij anders overeengekomen). Praktische tip: volstort de aandelen voor overdracht! Het nieuwe WVV loodst het Belgische vennootschapsrecht binnen in de eenentwintigste eeuw. Voor de M&A praktijk zijn het bijzonder boeiende tijden. Zaken als overnamefinanciering, aandeelhoudersverhoudingen, overdrachtsbeperkingen, bestuur, bestuurdersaansprakelijkheid, enz… krijgen een compleet nieuwe, flexibele invulling en de opportuniteiten zijn legio. Het nieuwe WVV wordt zo een handige toolbox die nog beter toelaat om een bedrijfsovername uit te werken op maat van de overdrager én van de overnemer.

Lees meer!