Deze website gebruikt verschillende soorten cookies. U kunt meer informatie over het gebruik van cookies vinden in onze cookie policy. U kunt op elk tijdstip de cookie-instellingen aanpassen via uw browser instellingen. Door verder gebruik te maken van deze website, verklaart u zich akkoord met deze cookie policy.

Accepteer

Inschrijven nieuwsbrief

Geef hieronder uw emailadres op en ontvang onze nieuwsbrieven automatisch in uw mailbox!

Inschrijven nieuwsbrief

Nieuwsbrieven

Fiscale vakpers

10/02/2021 - Stijn Lamote, Arne Hanssens

Lamote Stragier Advocaten verschijnt opnieuw in de fiscale vakpers. Lees het artikel van Arne Hanssens en Stijn Lamote in Fiscale Actualiteit nummer 4: Hof te Gent bakent contouren van fiscaal misbruik verder af, ook bij successieplanning. Meer info?

Lees meer!

Successieplanning in extremis - fiscus moet nietige schenking aanvaarden

27/01/2021 - Stijn Lamote, Arne Hanssens

Een schenking moet conform artikel 931 Burgerlijk Wetboek in principe (behalve hand- en bankgiften) gebeuren bij notariële akte. Wordt deze vormvoorwaarde niet nageleefd, is de schenking nietig. Een schenking die ter registratie wordt aangeboden, wordt (in rechte lijn) belast tegen het vlak tarief van 3% in de schenkbelasting, ongeacht de tijd tussen de schenking en het eventuele overlijden van de schenker. Er kan dan geen erfbelasting meer verschuldigd zijn. Bij gebreke aan schenking valt het goed in de nalatenschap, en wordt er belast aan de hoge tarieven in de erfbelasting. Wanneer men op zijn of haar sterfbed ligt, wenst men dikwijls nog een schenking te doen van roerende goederen (bv. aandelen) in extremis. Een handgift is daarbij niet altijd mogelijk, bv. bij aandelen. Soms is zelfs de tussenkomst van een notaris niet meer mogelijk. Betekent artikel 931 Burgerlijk Wetboek dat een schenking van roerende goederen zonder tussenkomst van een notaris – waarbij enkel een onderhands document van schenking wordt opgemaakt dat ter registratie wordt aangeboden met betaling van schenkingsrechten - nietig is, en dus als onbestaande moet worden beschouwd? Zijn de erfgenamen op de verkrijging van deze roerende goederen alsnog de hogere erfbelasting verschuldigd? Neen, oordeelde het hof van beroep Gent onlangs in haar arrest van 15 december 2020. De nietigheid van een schenking wegens miskenning van artikel 931 Burgerlijk Wetboek kan na het overlijden van de schenker slechts ingeroepen worden door de erfgenamen van de schenker. Niet door de fiscus! Als het onderhands document ter registratie werd aangeboden, zullen deze geschonken goederen derhalve uit de belastbare grondslag van de overleden schenker worden gelaten, ongeacht de vormelijke nietigheid. Er zal dus enkel het lagere tarief van de schenkbelasting verschuldigd zijn op de overdracht van deze goederen. Deze uitspraak is een bevestiging dat de nietigheid van een schenking niet door de administratie kan worden ingeroepen als dat niet eerst door de erfgenamen gebeurt. Ruimer gesteld: werd destijds een planning opgesteld, maar is een of andere handeling met een vormelijke nietigheid behept, haalt dit niet de volledige planning onderuit.

Lees meer!

6% tarief in btw verruimd - optimalisatie voor bouwpromotoren

25/01/2021 - Stijn Lamote, Tom Bostoen

Om de bouwsector een welgekomen duwtje in de rug te geven, heeft de federale wetgever onlangs beslist om het verlaagd btw-tarief van 6% in het kader van afbraak- en heropbouwingswerken, dat tot nu toe enkel gold in 32 centrumsteden, uit te breiden tot het volledig Belgisch grondgebied. Voor vastgoedontwikkelaars betekent dit noch min noch meer dat bouwprojecten met meer marge én toch goedkoper op de markt kunnen worden gezet. Voorwaarden Vooreerst moet het project de sloop van een oude (significante!) constructie omvatten, waarbij vervolgens een nieuwe woning gebouwd wordt op datzelfde perceel. Het gebouw dat gesloopt wordt, hoeft op zich geen woning te zijn. Belangrijk is wel dat de sloopwerken alsook de bouwwerken worden uitgevoerd door één en dezelfde juridische persoon – opletten met op basis van een opstalrecht gesplitste realisaties tussen grond- en constructievennootschappen dus; sloop en bouw moeten door de constructievennootschap gebeuren. Er is met betrekking tot verbonden vennootschappen wel een tolerantie voorzien voor het geval waarin de grondeigenaar vóór 1 januari 2021 het gebouw heeft afgebroken en een opstalrecht heeft toegestaan aan de bouwpromotor. Ten tweede moet de woning: - Ofwel verkocht worden aan een natuurlijke persoon waarbij dit gebouw als diens enige en eigen woning kwalificeert. De koper is tevens gehouden zijn domicilie te vestigen op dit adres. De oppervlakte van de heropgebouwde woning mag hierbij niet groter zijn dan 200 m2. De voormelde voorwaarden moeten bovendien voor minstens 5 jaar voldaan blijven; de woning moet ook op hetzelfde kadastraal perceel staan als dat waar de afbraak heeft plaatsgevonden (bij reconversieprojecten kan er met samenvoeging van percelen worden gewerkt); - Ofwel door de verkrijger verhuurd worden aan een sociaal verhuurkantoor gedurende een periode van minstens 15 jaar. Ten derde dient de bouwpromotor een verklaring, mede ondertekend door de verkrijger, over te maken aan de btw-administratie, waarin staat dat bovenstaande voorwaarden voldaan zijn. Deze verklaring moet vergezeld worden van een kopie van de omgevingsvergunning, de aannemingscontracten en het compromis of de authentieke akte. Belangrijk is dat deze verklaring ingediend moet worden vóór het moment waarop de btw opeisbaar wordt, zijnde vóór de uitreiking van de factuur of in het geval van een verkoop op plan vóór het tijdstip van oplevering. Voor reeds in 2020 lopende projecten kan de verklaring worden ingediend tot 31 maart 2021. Timing De mogelijkheid om gebruik te maken van dit verlaagd tarief werd door de wetgever beperkt tot de btw die opeisbaar is geworden tussen 1 januari 2021 en 31 december 2022. Dit betekent dat ook vastgoedprojecten die reeds een aanvang hebben genomen vóór 1 januari 2021 onder het gunstregime kunnen vallen. Wat met de regeling voor de 32 centrumsteden? Hoewel dit tijdelijk gunstregime eveneens van toepassing is op de 32 centrumsteden die reeds konden genieten van het verlaagd tarief van 6%, blijft ook het oude regime in deze steden van kracht. De strengere regels van de nieuwe regeling dienen dan ook niet voldaan te zijn om te kunnen genieten van het verlaagd tarief van 6%.

Lees meer!

Gunstregime bij schenking van familiebedrijven - belangrijker dan ooit bij successieplanning 2021

18/01/2021 - Stijn Lamote

Met de afschaffing van de kaasroute verdween een belangrijke gunstige schenkingstechniek. In onze vorige nieuwsbrief reikten we reeds enkele alternatieven aan om alsnog belastingvrij te schenken. In deze nieuwsbrief gaan we in op een tool voor successieplanning die anno 2021 steeds belangrijker wordt: het Vlaams gunstregime voor de schenking van familiale vennootschappen. Onder deze regeling is het mogelijk een ‘familiebedrijf’ (aandelen of beroepsactiva) notarieel te schenken aan een 0%-tarief. Er is dan onmiddellijke bevrijding van successierechten, ongeacht het ogenblik van overlijden van de schenker (de zogenaamde driejarige termijn speelt niet). Om hiervan toepassing te maken dient de schenker samen met zijn familie over 50% van de stemrechten in de familiale vennootschap te beschikken (de participatievoorwaarde). Daarnaast is vereist dat er een activiteit wordt beoefend in de vorm van een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit of vrij beroep (de activiteitsvoorwaarde). Om te vermijden dat zuivere patrimonium- of managementvennootschappen of privégoederen onder het gunstregime worden overgedragen, voorzag de decreetgever in een beperking. Familiale vennootschappen dienen het bestaan van een “een reële economische activiteit” te bewijzen. Een vennootschap wordt geacht geen reële economische activiteit te hebben indien uit minstens één van de drie boekjaren, voorafgaand aan de datum van de schenking, blijkt dat de bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen (post 62 van de resultatenrekening) minder dan 1,50% van het totaal actief uitmaken én dat de terreinen en gebouwen (post 22 van de jaarrekening) meer dan 50% van het totaal actief uitmaken. Indien beide parameters cumulatief voldaan zijn, is het gunstregime in principe niet van toepassing. Niets weerhoudt de schenker om alsnog het tegenbewijs te leveren door aan te tonen dat de onroerende goederen worden aangewend voor de economische activiteit van de vennootschap. In de praktijk ervaren wij dat VLABEL aanvaardt dat een zuivere onroerend goed vennootschap, die het bedrijfsvastgoed verhuurt aan de exploitatievennootschap (waarbij de vastgoedvennootschap en de exploitatievennootschap zich als zuster- of dochter/moeder vennootschap verhouden), toch als een vennootschap met een reële economische activiteit wordt beschouwd – en dus kan geschonken worden aan 0%. Maar er is nog meer beweging die een verruiming inhoudt van dit gunstregime. We nemen het geval van een vennootschap met een beperkte activiteit (zonder personeel), en die voor het overige hoofdzakelijk vastgoed aanhoudt (voor meer dan 50% van het balanstotaal). VLABEL eist in het kader van het tegenbewijs dat alle onroerende goederen worden aangewend voor de economische activiteit van de vennootschap, vooraleer zij de toepassing van het gunstregime toestaat. De rechtbank van eerste aanleg Gent vindt dergelijk tegenbewijs te zwaar, en aanvaardt ook dat er zich private woningen in de vennootschap bevinden, voor zover er maar een activiteit – ongeacht de grootte ervan - in de vennootschap is. Dat de vennootschap met andere woorden naast een operationele poot ook een belangrijke vastgoedpoot heeft, doet geen afbreuk aan het bestaan van een reële economische activiteit, zodat zij niet mag worden uitgesloten van het gunstregime (Rb. Gent, 4 februari 2020). Het gunstregime voor schenking van familiale vennootschappen is een uiterst belangrijk middel voor successieplanning 2021. Bij screening van dossiers stellen we vast dat er vaak meer mogelijkheden zijn met het (verruimd) gunstregime dan eerst gedacht.

Lees meer!

Creatieve successieplanning anno 2021 - zonder schenkingsrechten & met maatschap

07/01/2021 - Stijn Lamote, Arne Hanssens

Door de verplichte registratie van buitenlandse schenkingsakten is het niet langer mogelijk om notariële schenkingen net over te grens bij onze noorderburen te voltrekken zonder daarop Vlaamse schenkbelasting verschuldigd te zijn. De afschaffing van de zogenaamde “kaasroute” betekent met andere woorden dat er geen schenking meer kan plaatsvinden bij notariële akte zonder dat hierop schenkbelasting verschuldigd zal zijn. Wenst men toch te schenken zonder schenkbelasting, kan men evenwel nog steeds opteren voor een hand- of bankgift. Een handgift is een schenking die tot stand komt door de loutere materiële overhandiging van het geschonken goed door de schenker aan de begiftigde. Een bankgift is een schenking die tot stand komt door de overschrijving van geld of een effectenrekening van de bankrekening van de schenker naar de bankrekening van de begiftigde. Teneinde het vereiste begiftigingsinzicht van de hand- of bankgift te bewijzen, wordt na de schenking een onderhands bewijsdocument opgemaakt. Naast de bevestiging van de gedane hand- of bankgift kan in deze pacte adjoint voorzien worden in diverse voorwaarden en modaliteiten van de schenking. Men kan onder meer voorzien in een zaakvervangingsclausule, een (optioneel) beding van terugkeer, de betaling van een (optionele) jaarlijkse rente, een vervreemdingsverbod en/of een verbod tot inbreng in de huwgemeenschap. Voor deze schenkingsvormen is dus geen tussenkomst van een notaris vereist. De keerzijde van de medaille is een risicoperiode van drie jaar na de schenking, ook na 1 januari 2021, waardoor bij voortijdig overlijden van de schenker er alsnog erfbelasting op de gedane schenking zal verschuldigd zijn. Dit risico kan enerzijds opgevangen worden door het sluiten van een successieverzekering en anderzijds door het alsnog ter registratie aanbieden (mits betalen van schenkbelasting) van de pacte adjoint. Evenwel heeft het verrichten van een hand- of bankgift, in tegenstelling tot een schenking bij notariële akte, zijn beperkingen. Zo kan er niet voorzien worden in een fideïcommis de residuo (ook wel de restschenking genoemd) of in een voorbehoud van vruchtgebruik ten voordele van de schenker(s); deze modaliteiten kunnen enkel worden voorzien in een (notariële) schenkingsakte. Deze beperking kan echter perfect worden opgevangen door creatief om te gaan met de statuten van de maatschap. De geschonken goederen worden door de begiftigde(n) – samen met een beperkt vermogen van de schenker(s) – ingebracht in een maatschap (een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid). Het merendeel van de daarbij uitgereikte delen komt toe aan de begiftigde(n), slechts een beperkt aantal delen komen toe aan de schenker(s). Er kan evenwel perfect worden voorzien dat alle vruchten van de maatschap aan dat beperkt aantal delen van de schenker(s) wordt toegewezen, en niet of weinig aan de delen van de begiftigde(n). Het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen opent daartoe deze en vele andere mogelijkheden. Met dergelijke op maat gesneden statuten van de maatschap creëer je de facto een voorbehoud van vruchtgebruik, en dat zonder dat je moet werken via een aan schenkbelasting onderhevige passage bij de notaris. Na de sluiting van de kaasroute blijft het nog steeds mogelijk om belastingvrij te schenken en een de facto vruchtgebruik voor te behouden. Al vergt een en ander wat creativiteit met de tools die de vennootschapswetgever ons de laatste jaren heeft aangereikt.

Lees meer!

Artikels fiscaal recht

21/12/2020 - Stijn Lamote

Ons kantoor publiceerde onlangs 2 artikels: • Geldsom in kader van minnelijke schikking aftrekbaar, of toch niet meer? • Grondwettelijk Hof verrast met oordeel over ‘nieuw feit’ voordeel alle aard bewoning Deze bijdragen verschenen in het vaktijdschrift Fiscale Actualiteit. Meer info?

Lees meer!

Nieuw wettelijk kader voor B2B-contracten

30/11/2020 - Jelle Derammelaere, Bram Stragier

In een B2B-context bestaat er klassiek een ruime vrijheid bij het opstellen van overeenkomsten. De wetgever heeft echter bij wet van 4 april 2019 deze vrijheid inzake bedingen tussen ondernemingen beperkt om misbruiken tegen te gaan. De regels inzake oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen en inzake misbruik van economische afhankelijkheid van een onderneming waren reeds eerder in werking getreden (resp. op 1 september 2019 en 1 juni 2020). Vanaf 1 december 2020 treden nu ook de nieuwe bepalingen in werking inzake de transparantie, interpretatie en onrechtmatige bedingen tussen ondernemingen. Toepassingsgebied De nieuwe regels inzake contractuele bedingen zijn van toepassing op alle overeenkomsten gesloten, hernieuwd of gewijzigd vanaf 1 december 2020 tussen ondernemingen met uitzondering van overeenkomsten betreffende overheidsopdrachten en financiële diensten. Transparantie en interpretatie Het is niet verplicht om alles in een schriftelijk overeenkomst op te nemen, maar indien er schriftelijke, contractuele clausules zijn, moeten deze duidelijk en begrijpelijk te zijn. In dit kader zal men beoordelen op welke manier de contractvoorwaarden werden meegedeeld en/of deze fysiek toegankelijk waren en in begrijpelijke bewoordingen waren opgesteld. Het belangrijkste criterium is of de medecontractant al dan niet met kennis van zaken met de bedingen heeft ingestemd. Een aantal verschijningsvormen van ‘algemene voorwaarden’ die we in de praktijk soms ontmoeten, komt ons inziens in de gevarenzone. De wet bepaalt verder dat de overeenkomst onder meer kan worden geïnterpreteerd aan de hand van de marktpraktijken die er rechtstreeks verband mee houden. Onrechtmatige bedingen Elk onrechtmatig beding is verboden en nietig. De overeenkomst blijft evenwel bindend voor de partijen indien ze zonder de onrechtmatige bedingen kan blijven voortbestaan. Om te beoordelen of een beding al dan niet onrechtmatig is, maakt de wetgever gebruik van een algemene norm, een “zwarte” lijst van onrechtmatige bedingen en een “grijze” lijst van weerlegbare, ‘vermoedelijk’ onrechtmatige bedingen. De algemene norm (art. VI.91/3 WER) voorziet dat elk beding van een overeenkomst gesloten tussen ondernemingen dat, alleen of in samenhang met één of meer andere bedingen, een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen, onrechtmatig is. Deze beoordeling betreft enkel het juridische evenwicht. Deze beoordeling heeft dus geen betrekking op het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst, noch op de gelijkwaardigheid tussen enerzijds de prijs en anderzijds de te leveren producten of diensten, voor zover die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn. Wat partijen overeenkomen, en tegen welke prijs, blijft in principe een zaak van de “vrije markt” De wet voorziet in een “zwarte” lijst van de bedingen die in elk geval onrechtmatig zijn (art. VI.91/4 WER): 1° te voorzien in een onherroepelijke verbintenis van de andere partij terwijl de uitvoering van de prestaties van de onderneming onderworpen is aan een voorwaarde waarvan de verwezenlijking uitsluitend afhankelijk is van haar wil; 2° de onderneming het eenzijdige recht te geven om een of ander beding van de overeenkomst te interpreteren; 3° in geval van betwisting, de andere partij te doen afzien van elk middel van verhaal tegen de onderneming; 4° op onweerlegbare wijze de kennisname of de aanvaarding van de andere partij vast te stellen met bedingen waarvan deze niet daadwerkelijk kennis heeft kunnen nemen vóór het sluiten van de overeenkomst. Bijvoorbeeld: een clausule die stelt dat een door de klant getekende bestelbon slechts verbindend wordt voor de leverancier na een schriftelijke orderbevestiging, dreigt onrechtmatig te worden bevonden ingevolge voormelde bepaling 1°. Of een beding dat stelt dat de gewone rechtbanken niet bevoegd zijn voor vorderingen van de klant, maar enkel arbitrage (voormelde bepaling 3°). De “grijze” lijst van onrechtmatige bedingen worden behoudens bewijs van het tegendeel vermoed onrechtmatig te zijn (art. VI.91/5 WER). Deze zijn de bedingen die ertoe strekken : 1° de onderneming het recht te verlenen om zonder geldige reden de prijs, de kenmerken of de voorwaarden van de overeenkomst eenzijdig te wijzigen; 2° een overeenkomst van bepaalde duur stilzwijgend te verlengen of te vernieuwen, zonder opgave van een redelijke opzegtermijn; 3° zonder tegenprestatie het economische risico op een partij leggen indien die normaliter op de andere onderneming of op een andere partij bij de overeenkomst rust; 4° op ongepaste wijze de wettelijke rechten van een partij uit te sluiten of te beperken in geval van volledige of gedeelde wanprestatie of gebrekkige uitvoering door de andere onderneming van een van haar contractuele verplichtingen; 5° onverminderd artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek, de partijen te verbinden zonder opgave van een redelijke opzegtermijn; 6° de onderneming te ontslaan van haar aansprakelijkheid voor haar opzet, haar zware fout of voor die van haar aangestelden of, behoudens overmacht, voor het niet-uitvoeren van de essentiële verbintenissen die het voorwerp van de overeenkomst uitmaken; 7° de bewijsmiddelen waarop de andere partij een beroep kan doen te beperken; 8° in geval van niet-uitvoering of vertraging in de uitvoering van de verbintenissen van de andere partij, schadevergoedingsbedragen vast te stellen die kennelijk niet evenredig zijn aan het nadeel dat door de onderneming kan worden geleden. De onderneming kan echter bewijzen dat deze bedingen niet onrechtmatig zijn, door bijvoorbeeld te verwijzen naar de aard van het product, de concrete omstandigheden rond de contractsluiting, de samenhang met andere bedingen, de handelsgebruiken van de sector, enz. ConclusieWaar het vroeger “vrijheid blijheid” was in het kader van overeenkomsten tussen ondernemingen, heeft de wetgever hieraan bepaalde limieten gesteld. Deze kunnen belangrijke gevolgen hebben voor u en uw onderneming. Zo kan bijvoorbeeld de door u voorziene stilzwijgende verlenging onrechtmatig worden bevonden conform VI.91/5 2° & 5° WER zodat de duur van uw overeenkomst aanzienlijk beperkt wordt. Het is dan ook van belang om grondig de algemene voorwaarden te checken op conformiteit met voormelde bepalingen, en om bij het opstellen van nieuwe overeenkomsten te waken over deze conformiteit. PS – Inwerkingtreding nieuw bewijsrecht De bepalingen inzake het nieuw bewijsrecht zijn in werking getreden vanaf 1 november 2020. Deze bepalingen hebben onmiddellijke werking, wat impliceert dat zij onder meer van toepassing zijn op overeenkomsten afgesloten vóór 1 november 2020 en geschillen die vóór deze datum werden ingeleid. Meer info via ons eerder artikel hieromtrent: http://www.lamotestragier.be/nl/nieuwsbrieven/detail/het-nieuwe-bewijsrecht-modern-en-soepel/P16

Lees meer!

Ambtshalve ontheffing VAA bewoning – negatieve uitspraak Grondwettelijk Hof – belastingplichtigen ve

27/11/2020 - Stijn Lamote

In een KB bij het Wetboek van Inkomstenbelastingen was vanaf 2012 de multiplicator 3,8 (in plaats van 1) ingeschreven bij de formule om een voordeel alle aard bewoning te berekenen. Hoven van beroep hebben deze formule ongrondwettelijk verklaard. Een van de vragen was of die ongrondwettelijkheid van een KB uitgesproken door een Hof van Beroep een nieuw feit uitmaakt op basis waarvan (voor 5 jaar terug) ambtshalve ontheffing kan worden verleend (artikel 376 WIB 92). Gisteren heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat het gerechtvaardigd is om (1) de ongrondwettelijkheid van een KB uitgesproken door hoven en rechtbanken en (2) de ongrondwettelijkheid van een wet of decreet uitgesproken door het Grondwettelijk Hof anders te behandelen (dat laatste maakt per definitie een nieuw feit uit op basis waarvan ambtshalve ontheffing kan worden verleend). Het gelijkheidsbeginsel wordt volgens het Hof met andere woorden alvast niet geschonden wanneer de ongrondwettelijkheid van een KB vastgesteld door hoven en rechtbanken geen nieuw feit zou zijn dat in aanmerking komt voor de ambtshalve ontheffing. Belastingplichtigen lijken dus een eerste veldslag te verliezen in de discussies over de ambtshalve ontheffingen van voordelen alle aard gratis bewoning. Ze verliezen een veldslag, maar daarom nog geen oorlog. Het Hof spreekt zich immers enkel uit over de discriminatie en niet over de vraag of er al dan niet een nieuw feit is. Ambtshalve ontheffing kan daarnaast ook worden toegestaan op basis van een materiële vergissing (het feit dat een verkeerde multiplicator is toegepast); ook dat zou nog een ambtshalve ontheffing kunnen verantwoorden. Wordt vervolgd dus … Later hierover meer.

Lees meer!

Kaasroute tot 14.12.2020 - LAST CALL

23/11/2020 - Stijn Lamote

De kaasroute, waarbij schenkingen in het buitenland kunnen plaatsvinden zonder het verschuldigd worden van schenkingsrechten in Vlaanderen, gaat onherroepelijk dicht vanaf 15 december 2020 (14 dagen later dan voorzien). Ons team vermogensplanning staat ook in deze rechte lijn voor u klaar - stijn@lamotestragier.be .

Lees meer!

Belgische exitheffing: voortaan keuze tussen onmiddellijke of gespreide betaling

28/04/2017 - Stijn Lamote e.a.

Met de wet van 1 december 2016 houdende fiscale bepalingen (B.S. 8 december 2016) wordt beoogd het Belgisch stelsel van de exitheffingen met de Europese vrijheden in lijn te stellen om zo tegemoet te komen aan het verzoek daartoe van de Europese Commissie. De Belgische wetgever hield hierbij rekening met zowel de Europese rechtspraak ter zake (HvJ 29 november 2011, National Grid Indus, C-137-10; HvJ 23 januari 2014, DMC, C-164/12) als de Europese Antimisbruikrichtlijn dd. 12 juli 2016. Door de regeling niet alleen te voorzien voor vennootschappen maar ook voor natuurlijke personen anticipeerde de Belgische wetgever bovendien op recente rechtspraak van het Europees Hof van Justitie (HvJ 21 december 2016, Commissie/Portugal, C-503/14). De toekomst zal uitwijzen of de Belgisch regeling enerzijds in de praktijk werkbaar is tot vrijwaring van de Belgische belastingaanspraken en anderzijds de toets met de Europese vrijheden en wetgeving doorstaat.

Belgisch stelsel exitheffingen

Bij de ‘exit van activa’ vanuit België naar het buitenland dreigt de Belgische Staat haar belastingaanspraak op de in België gegenereerde maar nog niet-verwezenlijkte meerwaarden met betrekking tot deze activa te verliezen. Het stelsel van de exitheffingen vrijwaart de belastingaanspraken van de Belgische Staat ten aanzien van deze latente meerwaarden.

Zo is bij een fusie van een Belgische vennootschap in een buitenlandse vennootschap zonder behoud van een Belgische vaste inrichting in fiscalibus sowieso het liquidatieregime van toepassing. De latente meerwaarden (en vrijgestelde reserves) vastgesteld in hoofde van de Belgische vennootschap naar aanleiding van de fusie zijn in België belastbaar, ongeacht de niet-verwezenlijking van deze meerwaarden. Hetzelfde principe is van toepassing op de uitwaartse (partiële) splitsing en zetelverplaatsing en de onttrekking van vermogensbestanddelen aan een Belgisch vaste inrichting naar een buitenlands hoofdhuis.

Deze belastingheffing blijft daarentegen in principe achterwege wanneer een dergelijke herstructurering enkel betrekking heeft op vennootschappen en activa in België (bvb. in het kader van een zuiver binnenlandse fusie of (partiële) splitsing). In dat geval weet de Belgische staat immers haar belastingaanspraken gevrijwaard. Er bestaat dus een verschil in behandeling tussen zuiver nationale herstructureringen en uitwaartse herstructureringen, en dat tot vrijwaring van de belastingaanspraken van de Belgische Staat.

Exitheffing in Europese context

Blijkens de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie staat het stelsel van de exitheffingen, althans voor wat betreft de invordering ervan, op gespannen voet met de Europese vrijheid van vestiging.

In de zaak National Grid Indus oordeelde het Europees Hof van Justitie immers dat een ‘exitheffing an sich’ een schending uitmaakt van de Europese vrijheid van vestiging ingevolge het verschil in behandeling ter zake tussen zuiver nationale herstructureringen enerzijds en grensoverschrijdende herstructureringen anderzijds. Het Hof achtte deze schending evenwel gerechtvaardigd tot verdeling van heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten; een lidstaat heeft het recht om de op haar grondgebied gegenereerde latente meerwaarden te belasten bij een exit naar het buitenland.

De onmiddellijke invordering van deze exitheffing maakt volgens het Hof echter een ongeoorloofde inbreuk van de vrijheid van vestiging uit. De meerwaarden vastgesteld naar aanleiding van de exit zijn immers nog niet verwezenlijkt maar wel reeds belastbaar, hetgeen de belastingplichtige van een exit kan weerhouden en zo een ongeoorloofde inbreuk vormt tot vrijwaring van de belastingaanspraken van de betrokken lidstaat. Volgens het Hof dient de belastingplichtige de keuze te hebben tussen een onmiddellijke betaling of uitgestelde betaling van de exitheffing. Welke vorm deze uitgestelde betaling diende aan te nemen bleek echter lange tijd onduidelijk. De traceerbaarheid tot aan de daadwerkelijke verwezenlijking van de meerwaarde bleek technisch immers een moeilijk haalbare kaart.

Het Hof erkent dat het risico van niet-invordering groter wordt naar mate de tijd verstrijkt. In onder meer de zaak DMC verduidelijkte het Hof dan ook dat een uitgestelde betaling van de exitheffing over een periode van 5 jaar een aanvaardbare beperking van de vrijheid van vestiging uitmaakt. De Belgisch wetgever greep deze rechtspraak aan voor haar hervorming van het stelsel van de exitheffingen.

Hervorming Belgisch stelsel exitheffingen

Na tevens op de vingers te zijn getikt door de Europese Commissie besloot de Belgische wetgever met de wet van 1 december 2016 houdende fiscale bepalingen het stelsel van de exitheffingen in overeenstemming te brengen met voormelde rechtspraak van het Europees Hof van Justitie.

algemene situering

De ‘exitheffing an sich’ wordt onverkort behouden. Voor welbepaalde exits heeft de betrokken belastingplichtige echter voortaan de keuze tussen de onmiddellijke betaling van de exitheffing of een gespreide betaling van de exitheffing over 5 jaar. Enkel exits naar een andere lidstaat van de EU komen in aanmerking alsook deze naar een andere lidstaat van de E.E.R. waarmee België een overeenkomst inzake wederzijdse invorderingsbijstand heeft (op heden: IJsland en Noorwegen).

De gespreide betaling moet worden gerespecteerd op straffe van onmiddellijke opeisbaarheid van het saldo. Bovendien houdt de Belgische Staat zich het recht voor een waarborg te eisen in geval van gespreide betaling op basis van een beoordeling van de risico’s van niet-invordering.

De regeling inzake de gespreide betaling staat ingeschreven in het nieuw artikel 413/1 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen.

toepassingsgebied

Voor Belgische vennootschappen komen volgende exits naar een EU-lidstaat of in aanmerking komende lidstaat van de E.E.R. in aanmerking: de uitwaartse zetelverplaatsing en de uitwaartse (in principe) belastingneutrale fusie of (partiële) splitsing zonder behoud van een Belgische vaste inrichting. De onttrekking van vermogensbestanddelen aan een Belgische vaste inrichting van een buitenlandse vennootschap met overbrenging ervan naar een andere Europese lidstaat of in aanmerking komende lidstaat van de E.E.R. komt tevens in aanmerking.

Ook een natuurlijke persoon kan toepassing maken van de gespreide betaling voor stopzettingsmeerwaarden naar aanleiding van de inbreng van één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid of algemeenheid van goederen in een intra-Europese vennootschap in ruil voor aandelen, zonder behoud van de ingebrachte goederen in een Belgisch vaste inrichting.

toepassingsvoorwaarden

De betrokken belastingplichtige dient uitdrukkelijk te opteren voor de gespreide betaling door het toesturen aan de belastingadministratie van een specifiek formulier binnen 2 maanden vanaf de toezending van het aanslagbiljet voor het belastbaar tijdperk waarin de exit heeft plaatsgevonden.

Niet de naar aanleiding van de exit vastgestelde meerwaarden worden in aanmerking genomen voor de gespreide belasting, wel het ‘resterend verschuldigd gedeelte van de inkomstenbelastingen’. Hiertoe dient voor het belastbaar tijdperk waarin de exit heeft plaatsgevonden de belasting te worden berekend, met toepassing van belastingverhogingen, verrekening van voorafbetalingen e.d. Deze belasting komt vervolgens gedeeltelijk in aanmerking voor een gespreide betaling. Voor vennootschappen is dit ten belope van de verhouding tussen de inkomsten waarop de exitheffing van toepassing is tot de totale inkomsten. Voor natuurlijke personen is dit ten belope van de belasting verschuldigd op de exit meerwaarde tot de totale belasting.

Gedurende de periode van gespreide betaling moet de belastingplichtige bovendien jaarlijks een formulier bij de belastingadministratie indienen. Dit stelt de belastingadministratie in staat de gespreide betaling op te volgen. Bij vervreemding van de betrokken activa of overbrenging ervan naar een ‘derde land’ (geheel of gedeeltelijk) vervalt immers het regime van de gespreide betaling en is het gehele saldo onmiddellijk opeisbaar. Dit is tevens het geval bij niet-tijdige betaling van de gespreide heffing en niet-tijdige indiening van voormeld formulier.

inwerkingtreding

Het nieuwe regime voor de exitheffingen is van toepassing met ingang van aanslagjaar 2017 op verrichtingen die worden gedaan vanaf 8 december 2016 (zijnde de datum van bekendmaking van de wet in het Belgisch Staatsblad).