Deze website gebruikt verschillende soorten cookies. U kunt meer informatie over het gebruik van cookies vinden in onze cookie policy. U kunt op elk tijdstip de cookie-instellingen aanpassen via uw browser instellingen. Door verder gebruik te maken van deze website, verklaart u zich akkoord met deze cookie policy.

Accepteer

Inschrijven nieuwsbrief

Geef hieronder uw emailadres op en ontvang onze nieuwsbrieven automatisch in uw mailbox!

Inschrijven nieuwsbrief

Nieuwsbrieven

Fiscale vakpers

10/02/2021 - Stijn Lamote, Arne Hanssens

Lamote Stragier Advocaten verschijnt opnieuw in de fiscale vakpers. Lees het artikel van Arne Hanssens en Stijn Lamote in Fiscale Actualiteit nummer 4: Hof te Gent bakent contouren van fiscaal misbruik verder af, ook bij successieplanning. Meer info?

Lees meer!

Successieplanning in extremis - fiscus moet nietige schenking aanvaarden

27/01/2021 - Stijn Lamote, Arne Hanssens

Een schenking moet conform artikel 931 Burgerlijk Wetboek in principe (behalve hand- en bankgiften) gebeuren bij notariële akte. Wordt deze vormvoorwaarde niet nageleefd, is de schenking nietig. Een schenking die ter registratie wordt aangeboden, wordt (in rechte lijn) belast tegen het vlak tarief van 3% in de schenkbelasting, ongeacht de tijd tussen de schenking en het eventuele overlijden van de schenker. Er kan dan geen erfbelasting meer verschuldigd zijn. Bij gebreke aan schenking valt het goed in de nalatenschap, en wordt er belast aan de hoge tarieven in de erfbelasting. Wanneer men op zijn of haar sterfbed ligt, wenst men dikwijls nog een schenking te doen van roerende goederen (bv. aandelen) in extremis. Een handgift is daarbij niet altijd mogelijk, bv. bij aandelen. Soms is zelfs de tussenkomst van een notaris niet meer mogelijk. Betekent artikel 931 Burgerlijk Wetboek dat een schenking van roerende goederen zonder tussenkomst van een notaris – waarbij enkel een onderhands document van schenking wordt opgemaakt dat ter registratie wordt aangeboden met betaling van schenkingsrechten - nietig is, en dus als onbestaande moet worden beschouwd? Zijn de erfgenamen op de verkrijging van deze roerende goederen alsnog de hogere erfbelasting verschuldigd? Neen, oordeelde het hof van beroep Gent onlangs in haar arrest van 15 december 2020. De nietigheid van een schenking wegens miskenning van artikel 931 Burgerlijk Wetboek kan na het overlijden van de schenker slechts ingeroepen worden door de erfgenamen van de schenker. Niet door de fiscus! Als het onderhands document ter registratie werd aangeboden, zullen deze geschonken goederen derhalve uit de belastbare grondslag van de overleden schenker worden gelaten, ongeacht de vormelijke nietigheid. Er zal dus enkel het lagere tarief van de schenkbelasting verschuldigd zijn op de overdracht van deze goederen. Deze uitspraak is een bevestiging dat de nietigheid van een schenking niet door de administratie kan worden ingeroepen als dat niet eerst door de erfgenamen gebeurt. Ruimer gesteld: werd destijds een planning opgesteld, maar is een of andere handeling met een vormelijke nietigheid behept, haalt dit niet de volledige planning onderuit.

Lees meer!

6% tarief in btw verruimd - optimalisatie voor bouwpromotoren

25/01/2021 - Stijn Lamote, Tom Bostoen

Om de bouwsector een welgekomen duwtje in de rug te geven, heeft de federale wetgever onlangs beslist om het verlaagd btw-tarief van 6% in het kader van afbraak- en heropbouwingswerken, dat tot nu toe enkel gold in 32 centrumsteden, uit te breiden tot het volledig Belgisch grondgebied. Voor vastgoedontwikkelaars betekent dit noch min noch meer dat bouwprojecten met meer marge én toch goedkoper op de markt kunnen worden gezet. Voorwaarden Vooreerst moet het project de sloop van een oude (significante!) constructie omvatten, waarbij vervolgens een nieuwe woning gebouwd wordt op datzelfde perceel. Het gebouw dat gesloopt wordt, hoeft op zich geen woning te zijn. Belangrijk is wel dat de sloopwerken alsook de bouwwerken worden uitgevoerd door één en dezelfde juridische persoon – opletten met op basis van een opstalrecht gesplitste realisaties tussen grond- en constructievennootschappen dus; sloop en bouw moeten door de constructievennootschap gebeuren. Er is met betrekking tot verbonden vennootschappen wel een tolerantie voorzien voor het geval waarin de grondeigenaar vóór 1 januari 2021 het gebouw heeft afgebroken en een opstalrecht heeft toegestaan aan de bouwpromotor. Ten tweede moet de woning: - Ofwel verkocht worden aan een natuurlijke persoon waarbij dit gebouw als diens enige en eigen woning kwalificeert. De koper is tevens gehouden zijn domicilie te vestigen op dit adres. De oppervlakte van de heropgebouwde woning mag hierbij niet groter zijn dan 200 m2. De voormelde voorwaarden moeten bovendien voor minstens 5 jaar voldaan blijven; de woning moet ook op hetzelfde kadastraal perceel staan als dat waar de afbraak heeft plaatsgevonden (bij reconversieprojecten kan er met samenvoeging van percelen worden gewerkt); - Ofwel door de verkrijger verhuurd worden aan een sociaal verhuurkantoor gedurende een periode van minstens 15 jaar. Ten derde dient de bouwpromotor een verklaring, mede ondertekend door de verkrijger, over te maken aan de btw-administratie, waarin staat dat bovenstaande voorwaarden voldaan zijn. Deze verklaring moet vergezeld worden van een kopie van de omgevingsvergunning, de aannemingscontracten en het compromis of de authentieke akte. Belangrijk is dat deze verklaring ingediend moet worden vóór het moment waarop de btw opeisbaar wordt, zijnde vóór de uitreiking van de factuur of in het geval van een verkoop op plan vóór het tijdstip van oplevering. Voor reeds in 2020 lopende projecten kan de verklaring worden ingediend tot 31 maart 2021. Timing De mogelijkheid om gebruik te maken van dit verlaagd tarief werd door de wetgever beperkt tot de btw die opeisbaar is geworden tussen 1 januari 2021 en 31 december 2022. Dit betekent dat ook vastgoedprojecten die reeds een aanvang hebben genomen vóór 1 januari 2021 onder het gunstregime kunnen vallen. Wat met de regeling voor de 32 centrumsteden? Hoewel dit tijdelijk gunstregime eveneens van toepassing is op de 32 centrumsteden die reeds konden genieten van het verlaagd tarief van 6%, blijft ook het oude regime in deze steden van kracht. De strengere regels van de nieuwe regeling dienen dan ook niet voldaan te zijn om te kunnen genieten van het verlaagd tarief van 6%.

Lees meer!

Gunstregime bij schenking van familiebedrijven - belangrijker dan ooit bij successieplanning 2021

18/01/2021 - Stijn Lamote

Met de afschaffing van de kaasroute verdween een belangrijke gunstige schenkingstechniek. In onze vorige nieuwsbrief reikten we reeds enkele alternatieven aan om alsnog belastingvrij te schenken. In deze nieuwsbrief gaan we in op een tool voor successieplanning die anno 2021 steeds belangrijker wordt: het Vlaams gunstregime voor de schenking van familiale vennootschappen. Onder deze regeling is het mogelijk een ‘familiebedrijf’ (aandelen of beroepsactiva) notarieel te schenken aan een 0%-tarief. Er is dan onmiddellijke bevrijding van successierechten, ongeacht het ogenblik van overlijden van de schenker (de zogenaamde driejarige termijn speelt niet). Om hiervan toepassing te maken dient de schenker samen met zijn familie over 50% van de stemrechten in de familiale vennootschap te beschikken (de participatievoorwaarde). Daarnaast is vereist dat er een activiteit wordt beoefend in de vorm van een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit of vrij beroep (de activiteitsvoorwaarde). Om te vermijden dat zuivere patrimonium- of managementvennootschappen of privégoederen onder het gunstregime worden overgedragen, voorzag de decreetgever in een beperking. Familiale vennootschappen dienen het bestaan van een “een reële economische activiteit” te bewijzen. Een vennootschap wordt geacht geen reële economische activiteit te hebben indien uit minstens één van de drie boekjaren, voorafgaand aan de datum van de schenking, blijkt dat de bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen (post 62 van de resultatenrekening) minder dan 1,50% van het totaal actief uitmaken én dat de terreinen en gebouwen (post 22 van de jaarrekening) meer dan 50% van het totaal actief uitmaken. Indien beide parameters cumulatief voldaan zijn, is het gunstregime in principe niet van toepassing. Niets weerhoudt de schenker om alsnog het tegenbewijs te leveren door aan te tonen dat de onroerende goederen worden aangewend voor de economische activiteit van de vennootschap. In de praktijk ervaren wij dat VLABEL aanvaardt dat een zuivere onroerend goed vennootschap, die het bedrijfsvastgoed verhuurt aan de exploitatievennootschap (waarbij de vastgoedvennootschap en de exploitatievennootschap zich als zuster- of dochter/moeder vennootschap verhouden), toch als een vennootschap met een reële economische activiteit wordt beschouwd – en dus kan geschonken worden aan 0%. Maar er is nog meer beweging die een verruiming inhoudt van dit gunstregime. We nemen het geval van een vennootschap met een beperkte activiteit (zonder personeel), en die voor het overige hoofdzakelijk vastgoed aanhoudt (voor meer dan 50% van het balanstotaal). VLABEL eist in het kader van het tegenbewijs dat alle onroerende goederen worden aangewend voor de economische activiteit van de vennootschap, vooraleer zij de toepassing van het gunstregime toestaat. De rechtbank van eerste aanleg Gent vindt dergelijk tegenbewijs te zwaar, en aanvaardt ook dat er zich private woningen in de vennootschap bevinden, voor zover er maar een activiteit – ongeacht de grootte ervan - in de vennootschap is. Dat de vennootschap met andere woorden naast een operationele poot ook een belangrijke vastgoedpoot heeft, doet geen afbreuk aan het bestaan van een reële economische activiteit, zodat zij niet mag worden uitgesloten van het gunstregime (Rb. Gent, 4 februari 2020). Het gunstregime voor schenking van familiale vennootschappen is een uiterst belangrijk middel voor successieplanning 2021. Bij screening van dossiers stellen we vast dat er vaak meer mogelijkheden zijn met het (verruimd) gunstregime dan eerst gedacht.

Lees meer!

Creatieve successieplanning anno 2021 - zonder schenkingsrechten & met maatschap

07/01/2021 - Stijn Lamote, Arne Hanssens

Door de verplichte registratie van buitenlandse schenkingsakten is het niet langer mogelijk om notariële schenkingen net over te grens bij onze noorderburen te voltrekken zonder daarop Vlaamse schenkbelasting verschuldigd te zijn. De afschaffing van de zogenaamde “kaasroute” betekent met andere woorden dat er geen schenking meer kan plaatsvinden bij notariële akte zonder dat hierop schenkbelasting verschuldigd zal zijn. Wenst men toch te schenken zonder schenkbelasting, kan men evenwel nog steeds opteren voor een hand- of bankgift. Een handgift is een schenking die tot stand komt door de loutere materiële overhandiging van het geschonken goed door de schenker aan de begiftigde. Een bankgift is een schenking die tot stand komt door de overschrijving van geld of een effectenrekening van de bankrekening van de schenker naar de bankrekening van de begiftigde. Teneinde het vereiste begiftigingsinzicht van de hand- of bankgift te bewijzen, wordt na de schenking een onderhands bewijsdocument opgemaakt. Naast de bevestiging van de gedane hand- of bankgift kan in deze pacte adjoint voorzien worden in diverse voorwaarden en modaliteiten van de schenking. Men kan onder meer voorzien in een zaakvervangingsclausule, een (optioneel) beding van terugkeer, de betaling van een (optionele) jaarlijkse rente, een vervreemdingsverbod en/of een verbod tot inbreng in de huwgemeenschap. Voor deze schenkingsvormen is dus geen tussenkomst van een notaris vereist. De keerzijde van de medaille is een risicoperiode van drie jaar na de schenking, ook na 1 januari 2021, waardoor bij voortijdig overlijden van de schenker er alsnog erfbelasting op de gedane schenking zal verschuldigd zijn. Dit risico kan enerzijds opgevangen worden door het sluiten van een successieverzekering en anderzijds door het alsnog ter registratie aanbieden (mits betalen van schenkbelasting) van de pacte adjoint. Evenwel heeft het verrichten van een hand- of bankgift, in tegenstelling tot een schenking bij notariële akte, zijn beperkingen. Zo kan er niet voorzien worden in een fideïcommis de residuo (ook wel de restschenking genoemd) of in een voorbehoud van vruchtgebruik ten voordele van de schenker(s); deze modaliteiten kunnen enkel worden voorzien in een (notariële) schenkingsakte. Deze beperking kan echter perfect worden opgevangen door creatief om te gaan met de statuten van de maatschap. De geschonken goederen worden door de begiftigde(n) – samen met een beperkt vermogen van de schenker(s) – ingebracht in een maatschap (een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid). Het merendeel van de daarbij uitgereikte delen komt toe aan de begiftigde(n), slechts een beperkt aantal delen komen toe aan de schenker(s). Er kan evenwel perfect worden voorzien dat alle vruchten van de maatschap aan dat beperkt aantal delen van de schenker(s) wordt toegewezen, en niet of weinig aan de delen van de begiftigde(n). Het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen opent daartoe deze en vele andere mogelijkheden. Met dergelijke op maat gesneden statuten van de maatschap creëer je de facto een voorbehoud van vruchtgebruik, en dat zonder dat je moet werken via een aan schenkbelasting onderhevige passage bij de notaris. Na de sluiting van de kaasroute blijft het nog steeds mogelijk om belastingvrij te schenken en een de facto vruchtgebruik voor te behouden. Al vergt een en ander wat creativiteit met de tools die de vennootschapswetgever ons de laatste jaren heeft aangereikt.

Lees meer!

Artikels fiscaal recht

21/12/2020 - Stijn Lamote

Ons kantoor publiceerde onlangs 2 artikels: • Geldsom in kader van minnelijke schikking aftrekbaar, of toch niet meer? • Grondwettelijk Hof verrast met oordeel over ‘nieuw feit’ voordeel alle aard bewoning Deze bijdragen verschenen in het vaktijdschrift Fiscale Actualiteit. Meer info?

Lees meer!

Nieuw wettelijk kader voor B2B-contracten

30/11/2020 - Jelle Derammelaere, Bram Stragier

In een B2B-context bestaat er klassiek een ruime vrijheid bij het opstellen van overeenkomsten. De wetgever heeft echter bij wet van 4 april 2019 deze vrijheid inzake bedingen tussen ondernemingen beperkt om misbruiken tegen te gaan. De regels inzake oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen en inzake misbruik van economische afhankelijkheid van een onderneming waren reeds eerder in werking getreden (resp. op 1 september 2019 en 1 juni 2020). Vanaf 1 december 2020 treden nu ook de nieuwe bepalingen in werking inzake de transparantie, interpretatie en onrechtmatige bedingen tussen ondernemingen. Toepassingsgebied De nieuwe regels inzake contractuele bedingen zijn van toepassing op alle overeenkomsten gesloten, hernieuwd of gewijzigd vanaf 1 december 2020 tussen ondernemingen met uitzondering van overeenkomsten betreffende overheidsopdrachten en financiële diensten. Transparantie en interpretatie Het is niet verplicht om alles in een schriftelijk overeenkomst op te nemen, maar indien er schriftelijke, contractuele clausules zijn, moeten deze duidelijk en begrijpelijk te zijn. In dit kader zal men beoordelen op welke manier de contractvoorwaarden werden meegedeeld en/of deze fysiek toegankelijk waren en in begrijpelijke bewoordingen waren opgesteld. Het belangrijkste criterium is of de medecontractant al dan niet met kennis van zaken met de bedingen heeft ingestemd. Een aantal verschijningsvormen van ‘algemene voorwaarden’ die we in de praktijk soms ontmoeten, komt ons inziens in de gevarenzone. De wet bepaalt verder dat de overeenkomst onder meer kan worden geïnterpreteerd aan de hand van de marktpraktijken die er rechtstreeks verband mee houden. Onrechtmatige bedingen Elk onrechtmatig beding is verboden en nietig. De overeenkomst blijft evenwel bindend voor de partijen indien ze zonder de onrechtmatige bedingen kan blijven voortbestaan. Om te beoordelen of een beding al dan niet onrechtmatig is, maakt de wetgever gebruik van een algemene norm, een “zwarte” lijst van onrechtmatige bedingen en een “grijze” lijst van weerlegbare, ‘vermoedelijk’ onrechtmatige bedingen. De algemene norm (art. VI.91/3 WER) voorziet dat elk beding van een overeenkomst gesloten tussen ondernemingen dat, alleen of in samenhang met één of meer andere bedingen, een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen, onrechtmatig is. Deze beoordeling betreft enkel het juridische evenwicht. Deze beoordeling heeft dus geen betrekking op het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst, noch op de gelijkwaardigheid tussen enerzijds de prijs en anderzijds de te leveren producten of diensten, voor zover die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn. Wat partijen overeenkomen, en tegen welke prijs, blijft in principe een zaak van de “vrije markt” De wet voorziet in een “zwarte” lijst van de bedingen die in elk geval onrechtmatig zijn (art. VI.91/4 WER): 1° te voorzien in een onherroepelijke verbintenis van de andere partij terwijl de uitvoering van de prestaties van de onderneming onderworpen is aan een voorwaarde waarvan de verwezenlijking uitsluitend afhankelijk is van haar wil; 2° de onderneming het eenzijdige recht te geven om een of ander beding van de overeenkomst te interpreteren; 3° in geval van betwisting, de andere partij te doen afzien van elk middel van verhaal tegen de onderneming; 4° op onweerlegbare wijze de kennisname of de aanvaarding van de andere partij vast te stellen met bedingen waarvan deze niet daadwerkelijk kennis heeft kunnen nemen vóór het sluiten van de overeenkomst. Bijvoorbeeld: een clausule die stelt dat een door de klant getekende bestelbon slechts verbindend wordt voor de leverancier na een schriftelijke orderbevestiging, dreigt onrechtmatig te worden bevonden ingevolge voormelde bepaling 1°. Of een beding dat stelt dat de gewone rechtbanken niet bevoegd zijn voor vorderingen van de klant, maar enkel arbitrage (voormelde bepaling 3°). De “grijze” lijst van onrechtmatige bedingen worden behoudens bewijs van het tegendeel vermoed onrechtmatig te zijn (art. VI.91/5 WER). Deze zijn de bedingen die ertoe strekken : 1° de onderneming het recht te verlenen om zonder geldige reden de prijs, de kenmerken of de voorwaarden van de overeenkomst eenzijdig te wijzigen; 2° een overeenkomst van bepaalde duur stilzwijgend te verlengen of te vernieuwen, zonder opgave van een redelijke opzegtermijn; 3° zonder tegenprestatie het economische risico op een partij leggen indien die normaliter op de andere onderneming of op een andere partij bij de overeenkomst rust; 4° op ongepaste wijze de wettelijke rechten van een partij uit te sluiten of te beperken in geval van volledige of gedeelde wanprestatie of gebrekkige uitvoering door de andere onderneming van een van haar contractuele verplichtingen; 5° onverminderd artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek, de partijen te verbinden zonder opgave van een redelijke opzegtermijn; 6° de onderneming te ontslaan van haar aansprakelijkheid voor haar opzet, haar zware fout of voor die van haar aangestelden of, behoudens overmacht, voor het niet-uitvoeren van de essentiële verbintenissen die het voorwerp van de overeenkomst uitmaken; 7° de bewijsmiddelen waarop de andere partij een beroep kan doen te beperken; 8° in geval van niet-uitvoering of vertraging in de uitvoering van de verbintenissen van de andere partij, schadevergoedingsbedragen vast te stellen die kennelijk niet evenredig zijn aan het nadeel dat door de onderneming kan worden geleden. De onderneming kan echter bewijzen dat deze bedingen niet onrechtmatig zijn, door bijvoorbeeld te verwijzen naar de aard van het product, de concrete omstandigheden rond de contractsluiting, de samenhang met andere bedingen, de handelsgebruiken van de sector, enz. ConclusieWaar het vroeger “vrijheid blijheid” was in het kader van overeenkomsten tussen ondernemingen, heeft de wetgever hieraan bepaalde limieten gesteld. Deze kunnen belangrijke gevolgen hebben voor u en uw onderneming. Zo kan bijvoorbeeld de door u voorziene stilzwijgende verlenging onrechtmatig worden bevonden conform VI.91/5 2° & 5° WER zodat de duur van uw overeenkomst aanzienlijk beperkt wordt. Het is dan ook van belang om grondig de algemene voorwaarden te checken op conformiteit met voormelde bepalingen, en om bij het opstellen van nieuwe overeenkomsten te waken over deze conformiteit. PS – Inwerkingtreding nieuw bewijsrecht De bepalingen inzake het nieuw bewijsrecht zijn in werking getreden vanaf 1 november 2020. Deze bepalingen hebben onmiddellijke werking, wat impliceert dat zij onder meer van toepassing zijn op overeenkomsten afgesloten vóór 1 november 2020 en geschillen die vóór deze datum werden ingeleid. Meer info via ons eerder artikel hieromtrent: http://www.lamotestragier.be/nl/nieuwsbrieven/detail/het-nieuwe-bewijsrecht-modern-en-soepel/P16

Lees meer!

Ambtshalve ontheffing VAA bewoning – negatieve uitspraak Grondwettelijk Hof – belastingplichtigen ve

27/11/2020 - Stijn Lamote

In een KB bij het Wetboek van Inkomstenbelastingen was vanaf 2012 de multiplicator 3,8 (in plaats van 1) ingeschreven bij de formule om een voordeel alle aard bewoning te berekenen. Hoven van beroep hebben deze formule ongrondwettelijk verklaard. Een van de vragen was of die ongrondwettelijkheid van een KB uitgesproken door een Hof van Beroep een nieuw feit uitmaakt op basis waarvan (voor 5 jaar terug) ambtshalve ontheffing kan worden verleend (artikel 376 WIB 92). Gisteren heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat het gerechtvaardigd is om (1) de ongrondwettelijkheid van een KB uitgesproken door hoven en rechtbanken en (2) de ongrondwettelijkheid van een wet of decreet uitgesproken door het Grondwettelijk Hof anders te behandelen (dat laatste maakt per definitie een nieuw feit uit op basis waarvan ambtshalve ontheffing kan worden verleend). Het gelijkheidsbeginsel wordt volgens het Hof met andere woorden alvast niet geschonden wanneer de ongrondwettelijkheid van een KB vastgesteld door hoven en rechtbanken geen nieuw feit zou zijn dat in aanmerking komt voor de ambtshalve ontheffing. Belastingplichtigen lijken dus een eerste veldslag te verliezen in de discussies over de ambtshalve ontheffingen van voordelen alle aard gratis bewoning. Ze verliezen een veldslag, maar daarom nog geen oorlog. Het Hof spreekt zich immers enkel uit over de discriminatie en niet over de vraag of er al dan niet een nieuw feit is. Ambtshalve ontheffing kan daarnaast ook worden toegestaan op basis van een materiële vergissing (het feit dat een verkeerde multiplicator is toegepast); ook dat zou nog een ambtshalve ontheffing kunnen verantwoorden. Wordt vervolgd dus … Later hierover meer.

Lees meer!

Kaasroute tot 14.12.2020 - LAST CALL

23/11/2020 - Stijn Lamote

De kaasroute, waarbij schenkingen in het buitenland kunnen plaatsvinden zonder het verschuldigd worden van schenkingsrechten in Vlaanderen, gaat onherroepelijk dicht vanaf 15 december 2020 (14 dagen later dan voorzien). Ons team vermogensplanning staat ook in deze rechte lijn voor u klaar - stijn@lamotestragier.be .

Lees meer!

De nieuwe Pandwet bijgeschaafd - preview van de krijtlijnen

10/02/2017 - Bram Stragier

De nieuwe Wet op de Roerende Zekerheden – ook wel ‘de Pandwet’ – dateert van 11 juli 2013. In een eerder artikel lichtten wij het wetsontwerp reeds toe (zie artikel Wetsontwerp tot wijziging van het pandrecht – nieuw wapen tegen insolventie?). De inwerkingtreding van deze wet was initieel voorzien voor 1 januari 2014, maar dit werd eerst uitgesteld tot 1 januari 2017. Het Koninklijk Besluit dat het zogenaamde pandregister moest vorm geven, bleef immers uit. Met een wetsontwerp van 4 november 2016 wordt de inwerking van de Wet opnieuw uitgesteld tot uiterlijk 1 januari 2018, tenzij het Koninklijk Besluit een vroegere inwerkingtreding zou faciliteren. Het nieuwe wetsontwerp brengt ook een aantal inhoudelijke wijzigingen aan de nog niet in werking getreden Wet Roerende Zekerheden.

De thans aangepaste Wet Roerende Zekerheden betekent een revolutie inzake eigendomsvoorbehoud, retentierecht en pand op roerende goederen:

Eigendomsvoorbehoud

Actuele regeling

Talloze overeenkomsten en algemene voorwaarden voorzien dat de eigendom van goederen pas overgaat bij volledige betaling van de prijs. Een dergelijk eigendomsvoorbehoud lijkt een sterk beschermingsmechanisme, maar schiet in de praktijk vaak te kort eens de schuldeiser het daadwerkelijk wenst uit te oefenen.

Vooreerst was tot nog toe hiervoor enkel een uitdrukkelijke rechtsgrond in het kader van een faillissement (artikel 101 Faill.W.) maar niet in de overige gevallen van samenloop met andere schuldeisers.

Bovendien is steeds vereist dat de betreffende goederen zich nog in natura bevonden bij de schuldenaar en konden worden geïndividualiseerd. Dit is niet meer mogelijk indien de goederen zijn vervreemd, verwerkt, vermengd of onroerend zijn geworden.

Toekomstig recht

Aan beide knelpunten wordt door het wetsontwerp tegemoet gekomen, zodat de positie van de schuldeisers aanzienlijk wordt verstrekt.

Deze nieuwe regeling geldt ten andere voor alle types overeenkomsten en niet uitsluitend voor koopovereenkomsten (vb. levering in het kader van een aannemingscontract).

Ten eerste zal het eigendomsvoorbehoud voortaan gelden voor alle gevallen van samenloop. Aandachtspunt is wel dat de bestaande korte termijn om een eigendomsvoorbehoud uit te oefenen in geval van faillissement behouden blijft.

De vereiste van identificeerbaarheid wordt thans verlaten. Behalve indien anders overeengekomen, is de partij die de goederen verwerft, gerechtigd de goederen te gebruiken. Indien de goederen, aldus worden verwerkt, vermengd of vervangen, blijft het eigendomsvoorbehoud bestaan.

Indien de betreffende goederen werden vervreemd, strekt het eigendomsvoorbehoud zich uit tot de schuldvordering op basis van deze overdracht.

Het eigendomsvoorbehoud vereist geen registratie (zoals pand – zie hierna), behalve om het ook uitwerking te geven in geval van onroerend worden van de goederen door incorporatie.

Wenst u dat het eigendomsvoorbehoud zijn uitwerking kan hebben, dan is het wel cruciaal dat één en ander schriftelijk overeengekomen werd voorafgaand aan de levering.

Retentierecht

Actuele regeling

Het retentierecht is de rechtsfiguur die toelaat aan een schuldeiser om een zaak die hem door zijn schuldenaar werd overhandigd, onder zich te houden tot betaling van de schuldvordering die verband houdt met deze zaak. Typevoorbeeld is de garagist die een wagen gestald laat tot betaling van de factuur voor de herstelling.

Ook hier stellen zich zowel juridische als feitelijke problemen voor de schuldeiser. Er bestond hiervoor geen (specifieke) wettelijke regeling. Bovendien verschaft het retentierecht op vandaag geen voorrecht. De schuldeiser is dus niet gerechtigd om zich bij voorrang te laten betalen uit de opbrengst van de verkoop van de betreffende zaak.

Toekomstig recht

De Nieuwe Wet Roerende Zekerheden komt hieraan tegemoet. Het retentierecht wordt expliciet geregeld en is tegenstelbaar in het kader van een faillissement of een andere vorm van samenloop bij de schuldenaar. Bovendien verkrijgt de schuldeiser thans een preferentieel recht om te worden betaald uit het bezwaarde goed.

Wel blijft dat de schuldeiser het goed niet zonder meer zelf kan verkopen, want dan verliest hij het bezit op het goed en aldus zijn retentierecht.

Pand op roerende zaken

Actuele regeling

Van oudsher is een pand op roerende zaken in principe uitsluitend mogelijk mits de buitenbezitstelling, dit is het materieel afgeven van de goederen aan de pandhouder. Dit maakt het in de praktijk vaak onwerkbaar. Zo dienen voorraden evident beschikbaar te blijven bij de pandgever om te kunnen worden verwerkt en/of geleverd aan klanten.

Als uitzondering op de vereiste van buitenbezitstelling, is er het pand op de handelszaak, dat onder meer maximaal ook de helft van de voorraad omvat.

Toekomstig recht

Thans wordt het bezitloos pandrecht evenwel veralgemeend. De wet pand handelszaak d.d. 25 oktober 1919 verdwijnt. Er gelden daarbij bijzondere overgangsmaatregelen.

Het bezitloos pandrecht is voortaan niet meer voorbehouden aan financiële instellingen maar kan door elke schuldeiser.

De pandgever kan thans niet alleen een onderneming zijn, maar ook een consument. In voorkomend geval, gelden wel een aantal beschermende bepalingen.

In principe kunnen alle lichamelijke en onlichamelijke roerende goederen in pand worden gegeven, zowel bestaande als toekomstige. Zij kunnen ook tot zekerheid strekken van bestaande evenals toekomstige vorderingen, voor zover deze bepaalbaar zijn.

Voor de vestiging van het pand volstaat een overeenkomst tussen partijen. Een correcte libellering van een dergelijke pandovereenkomst dringt zich evenwel op. Er zijn wettelijk verplichte vermeldingen, in het bijzonder de nauwkeurige omschrijving van de bezwaarde goederen, de gewaarborgde schuldvorderingen en het maximaal bedrag ten belope waarvan de schuldvorderingen gewaarborgd zijn. Daarnaast zijn er moduleringen mogelijk in het voordeel van de schuldeiser, vb. het recht om zich de goederen toe te eigenen in geval van niet-betaling.

Het pand blijft zijn uitwerking behouden in geval van verwerking, vermenging, subrogatie of onroerendmaking, conform wat hoger is uiteengezet.

Spectaculair is de invoering van een nationaal pandregister waarin partijen zelf het pand kunnen inschrijven teneinde het tegenstelbaar te maken aan derden. Nieuw is ook dat dit pandregister voor eenieder zal toegankelijk zijn (en niet enkel voor bepaalde categorieën), mits betaling van een retributie.

Deze registratie zal evenwel niet (meer) kunnen worden gebruikt om het pand op schuldvorderingen tegenstelbaar te maken aan derden. Daarvoor blijft de bestaande kennisgeving vereist (artikel 1690-1691 B.W.).

De nieuwe Wet Roerende Zekerheden bevestigt thans ook dat een cessie van schuldvordering tot zekerheid (fiduciaire overdracht) hoogstens een pandrecht kan opleveren. Ingeval een dergelijke cessie wordt gerealiseerd, wordt zij geconverteerd naar een pand, zelfs al is niet aan vereisten inzake bewijs inzake pand voldaan. Dit is echter niet het geval indien de overdrager een consument is.

Belangrijk is ook dat in de nieuwe Wet Roerende Zekerheden de uitwinning van het pand op drastische wijze wordt vereenvoudigd. Voortaan hoeft de schuldeiser hiervoor niet meer a priori naar de rechtbank maar kan hij zelf tot uitwinning overgaan. Enkel indien betwisting zou ontstaan, is er een a posteriori controle door de beslagrechter voorzien. Opnieuw geldt deze omkering niet indien de pandgever een consument is.

In dat kader dient evenwel te worden aangestipt dat de Wet Roerende Zekerheden geen afbreuk doet aan de Wet Financiële Zekerheden d.d. 15 december 2004, waarbij deze bescherming ten aanzien van de consument niet geldt.

Tot slot weze nog opgemerkt dat deze nieuwe regeling de mogelijkheid om een pand te vestigen door buitenbezitstelling, onverlet laat.

Conclusie: Voor de schuldenaar biedt de nieuwe Pandwet interessante mogelijkheden tot alternatieve financiering. Voor de schuldeiser wordt het mogelijk om zijn rechten sterker te laten gelden in geval van samenloop tussen schuldeisers van de debiteur. Vereist is wel dat hij in voorkomend geval tijdig de nodige formaliteiten heeft vervuld en de overeenkomst nauwkeurig werd opgesteld.