This website uses different kinds of cookies. You will find more information about the use of cookies in our cookie policy. You can adapt your cookie consent at any time via your browser settings. Further use of the website implies your consent to our cookie policy.

Accept

Newsletter registration

Fill in your email address below and automatically receive our newsletter in your mailbox!

Newsletter registration

Newsletters

6% tarief in btw verruimd - optimalisatie voor bouwpromotoren

25/01/2021 - Stijn Lamote, Tom Bostoen

Om de bouwsector een welgekomen duwtje in de rug te geven, heeft de federale wetgever onlangs beslist om het verlaagd btw-tarief van 6% in het kader van afbraak- en heropbouwingswerken, dat tot nu toe enkel gold in 32 centrumsteden, uit te breiden tot het volledig Belgisch grondgebied. Voor vastgoedontwikkelaars betekent dit noch min noch meer dat bouwprojecten met meer marge én toch goedkoper op de markt kunnen worden gezet. Voorwaarden Vooreerst moet het project de sloop van een oude (significante!) constructie omvatten, waarbij vervolgens een nieuwe woning gebouwd wordt op datzelfde perceel. Het gebouw dat gesloopt wordt, hoeft op zich geen woning te zijn. Belangrijk is wel dat de sloopwerken alsook de bouwwerken worden uitgevoerd door één en dezelfde juridische persoon – opletten met op basis van een opstalrecht gesplitste realisaties tussen grond- en constructievennootschappen dus; sloop en bouw moeten door de constructievennootschap gebeuren. Er is met betrekking tot verbonden vennootschappen wel een tolerantie voorzien voor het geval waarin de grondeigenaar vóór 1 januari 2021 het gebouw heeft afgebroken en een opstalrecht heeft toegestaan aan de bouwpromotor. Ten tweede moet de woning: - Ofwel verkocht worden aan een natuurlijke persoon waarbij dit gebouw als diens enige en eigen woning kwalificeert. De koper is tevens gehouden zijn domicilie te vestigen op dit adres. De oppervlakte van de heropgebouwde woning mag hierbij niet groter zijn dan 200 m2. De voormelde voorwaarden moeten bovendien voor minstens 5 jaar voldaan blijven; de woning moet ook op hetzelfde kadastraal perceel staan als dat waar de afbraak heeft plaatsgevonden (bij reconversieprojecten kan er met samenvoeging van percelen worden gewerkt); - Ofwel door de verkrijger verhuurd worden aan een sociaal verhuurkantoor gedurende een periode van minstens 15 jaar. Ten derde dient de bouwpromotor een verklaring, mede ondertekend door de verkrijger, over te maken aan de btw-administratie, waarin staat dat bovenstaande voorwaarden voldaan zijn. Deze verklaring moet vergezeld worden van een kopie van de omgevingsvergunning, de aannemingscontracten en het compromis of de authentieke akte. Belangrijk is dat deze verklaring ingediend moet worden vóór het moment waarop de btw opeisbaar wordt, zijnde vóór de uitreiking van de factuur of in het geval van een verkoop op plan vóór het tijdstip van oplevering. Voor reeds in 2020 lopende projecten kan de verklaring worden ingediend tot 31 maart 2021. Timing De mogelijkheid om gebruik te maken van dit verlaagd tarief werd door de wetgever beperkt tot de btw die opeisbaar is geworden tussen 1 januari 2021 en 31 december 2022. Dit betekent dat ook vastgoedprojecten die reeds een aanvang hebben genomen vóór 1 januari 2021 onder het gunstregime kunnen vallen. Wat met de regeling voor de 32 centrumsteden? Hoewel dit tijdelijk gunstregime eveneens van toepassing is op de 32 centrumsteden die reeds konden genieten van het verlaagd tarief van 6%, blijft ook het oude regime in deze steden van kracht. De strengere regels van de nieuwe regeling dienen dan ook niet voldaan te zijn om te kunnen genieten van het verlaagd tarief van 6%.

Read more!

Gunstregime bij schenking van familiebedrijven - belangrijker dan ooit bij successieplanning 2021

18/01/2021 - Stijn Lamote

Met de afschaffing van de kaasroute verdween een belangrijke gunstige schenkingstechniek. In onze vorige nieuwsbrief reikten we reeds enkele alternatieven aan om alsnog belastingvrij te schenken. In deze nieuwsbrief gaan we in op een tool voor successieplanning die anno 2021 steeds belangrijker wordt: het Vlaams gunstregime voor de schenking van familiale vennootschappen. Onder deze regeling is het mogelijk een ‘familiebedrijf’ (aandelen of beroepsactiva) notarieel te schenken aan een 0%-tarief. Er is dan onmiddellijke bevrijding van successierechten, ongeacht het ogenblik van overlijden van de schenker (de zogenaamde driejarige termijn speelt niet). Om hiervan toepassing te maken dient de schenker samen met zijn familie over 50% van de stemrechten in de familiale vennootschap te beschikken (de participatievoorwaarde). Daarnaast is vereist dat er een activiteit wordt beoefend in de vorm van een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit of vrij beroep (de activiteitsvoorwaarde). Om te vermijden dat zuivere patrimonium- of managementvennootschappen of privégoederen onder het gunstregime worden overgedragen, voorzag de decreetgever in een beperking. Familiale vennootschappen dienen het bestaan van een “een reële economische activiteit” te bewijzen. Een vennootschap wordt geacht geen reële economische activiteit te hebben indien uit minstens één van de drie boekjaren, voorafgaand aan de datum van de schenking, blijkt dat de bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen (post 62 van de resultatenrekening) minder dan 1,50% van het totaal actief uitmaken én dat de terreinen en gebouwen (post 22 van de jaarrekening) meer dan 50% van het totaal actief uitmaken. Indien beide parameters cumulatief voldaan zijn, is het gunstregime in principe niet van toepassing. Niets weerhoudt de schenker om alsnog het tegenbewijs te leveren door aan te tonen dat de onroerende goederen worden aangewend voor de economische activiteit van de vennootschap. In de praktijk ervaren wij dat VLABEL aanvaardt dat een zuivere onroerend goed vennootschap, die het bedrijfsvastgoed verhuurt aan de exploitatievennootschap (waarbij de vastgoedvennootschap en de exploitatievennootschap zich als zuster- of dochter/moeder vennootschap verhouden), toch als een vennootschap met een reële economische activiteit wordt beschouwd – en dus kan geschonken worden aan 0%. Maar er is nog meer beweging die een verruiming inhoudt van dit gunstregime. We nemen het geval van een vennootschap met een beperkte activiteit (zonder personeel), en die voor het overige hoofdzakelijk vastgoed aanhoudt (voor meer dan 50% van het balanstotaal). VLABEL eist in het kader van het tegenbewijs dat alle onroerende goederen worden aangewend voor de economische activiteit van de vennootschap, vooraleer zij de toepassing van het gunstregime toestaat. De rechtbank van eerste aanleg Gent vindt dergelijk tegenbewijs te zwaar, en aanvaardt ook dat er zich private woningen in de vennootschap bevinden, voor zover er maar een activiteit – ongeacht de grootte ervan - in de vennootschap is. Dat de vennootschap met andere woorden naast een operationele poot ook een belangrijke vastgoedpoot heeft, doet geen afbreuk aan het bestaan van een reële economische activiteit, zodat zij niet mag worden uitgesloten van het gunstregime (Rb. Gent, 4 februari 2020). Het gunstregime voor schenking van familiale vennootschappen is een uiterst belangrijk middel voor successieplanning 2021. Bij screening van dossiers stellen we vast dat er vaak meer mogelijkheden zijn met het (verruimd) gunstregime dan eerst gedacht.

Read more!

Creatieve successieplanning anno 2021 - zonder schenkingsrechten & met maatschap

07/01/2021 - Stijn Lamote, Arne Hanssens

Door de verplichte registratie van buitenlandse schenkingsakten is het niet langer mogelijk om notariële schenkingen net over te grens bij onze noorderburen te voltrekken zonder daarop Vlaamse schenkbelasting verschuldigd te zijn. De afschaffing van de zogenaamde “kaasroute” betekent met andere woorden dat er geen schenking meer kan plaatsvinden bij notariële akte zonder dat hierop schenkbelasting verschuldigd zal zijn. Wenst men toch te schenken zonder schenkbelasting, kan men evenwel nog steeds opteren voor een hand- of bankgift. Een handgift is een schenking die tot stand komt door de loutere materiële overhandiging van het geschonken goed door de schenker aan de begiftigde. Een bankgift is een schenking die tot stand komt door de overschrijving van geld of een effectenrekening van de bankrekening van de schenker naar de bankrekening van de begiftigde. Teneinde het vereiste begiftigingsinzicht van de hand- of bankgift te bewijzen, wordt na de schenking een onderhands bewijsdocument opgemaakt. Naast de bevestiging van de gedane hand- of bankgift kan in deze pacte adjoint voorzien worden in diverse voorwaarden en modaliteiten van de schenking. Men kan onder meer voorzien in een zaakvervangingsclausule, een (optioneel) beding van terugkeer, de betaling van een (optionele) jaarlijkse rente, een vervreemdingsverbod en/of een verbod tot inbreng in de huwgemeenschap. Voor deze schenkingsvormen is dus geen tussenkomst van een notaris vereist. De keerzijde van de medaille is een risicoperiode van drie jaar na de schenking, ook na 1 januari 2021, waardoor bij voortijdig overlijden van de schenker er alsnog erfbelasting op de gedane schenking zal verschuldigd zijn. Dit risico kan enerzijds opgevangen worden door het sluiten van een successieverzekering en anderzijds door het alsnog ter registratie aanbieden (mits betalen van schenkbelasting) van de pacte adjoint. Evenwel heeft het verrichten van een hand- of bankgift, in tegenstelling tot een schenking bij notariële akte, zijn beperkingen. Zo kan er niet voorzien worden in een fideïcommis de residuo (ook wel de restschenking genoemd) of in een voorbehoud van vruchtgebruik ten voordele van de schenker(s); deze modaliteiten kunnen enkel worden voorzien in een (notariële) schenkingsakte. Deze beperking kan echter perfect worden opgevangen door creatief om te gaan met de statuten van de maatschap. De geschonken goederen worden door de begiftigde(n) – samen met een beperkt vermogen van de schenker(s) – ingebracht in een maatschap (een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid). Het merendeel van de daarbij uitgereikte delen komt toe aan de begiftigde(n), slechts een beperkt aantal delen komen toe aan de schenker(s). Er kan evenwel perfect worden voorzien dat alle vruchten van de maatschap aan dat beperkt aantal delen van de schenker(s) wordt toegewezen, en niet of weinig aan de delen van de begiftigde(n). Het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen opent daartoe deze en vele andere mogelijkheden. Met dergelijke op maat gesneden statuten van de maatschap creëer je de facto een voorbehoud van vruchtgebruik, en dat zonder dat je moet werken via een aan schenkbelasting onderhevige passage bij de notaris. Na de sluiting van de kaasroute blijft het nog steeds mogelijk om belastingvrij te schenken en een de facto vruchtgebruik voor te behouden. Al vergt een en ander wat creativiteit met de tools die de vennootschapswetgever ons de laatste jaren heeft aangereikt.

Read more!

Artikels fiscaal recht

21/12/2020 - Stijn Lamote

Ons kantoor publiceerde onlangs 2 artikels: • Geldsom in kader van minnelijke schikking aftrekbaar, of toch niet meer? • Grondwettelijk Hof verrast met oordeel over ‘nieuw feit’ voordeel alle aard bewoning Deze bijdragen verschenen in het vaktijdschrift Fiscale Actualiteit. Meer info?

Read more!

Nieuw wettelijk kader voor B2B-contracten

30/11/2020 - Jelle Derammelaere, Bram Stragier

In een B2B-context bestaat er klassiek een ruime vrijheid bij het opstellen van overeenkomsten. De wetgever heeft echter bij wet van 4 april 2019 deze vrijheid inzake bedingen tussen ondernemingen beperkt om misbruiken tegen te gaan. De regels inzake oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen en inzake misbruik van economische afhankelijkheid van een onderneming waren reeds eerder in werking getreden (resp. op 1 september 2019 en 1 juni 2020). Vanaf 1 december 2020 treden nu ook de nieuwe bepalingen in werking inzake de transparantie, interpretatie en onrechtmatige bedingen tussen ondernemingen. Toepassingsgebied De nieuwe regels inzake contractuele bedingen zijn van toepassing op alle overeenkomsten gesloten, hernieuwd of gewijzigd vanaf 1 december 2020 tussen ondernemingen met uitzondering van overeenkomsten betreffende overheidsopdrachten en financiële diensten. Transparantie en interpretatie Het is niet verplicht om alles in een schriftelijk overeenkomst op te nemen, maar indien er schriftelijke, contractuele clausules zijn, moeten deze duidelijk en begrijpelijk te zijn. In dit kader zal men beoordelen op welke manier de contractvoorwaarden werden meegedeeld en/of deze fysiek toegankelijk waren en in begrijpelijke bewoordingen waren opgesteld. Het belangrijkste criterium is of de medecontractant al dan niet met kennis van zaken met de bedingen heeft ingestemd. Een aantal verschijningsvormen van ‘algemene voorwaarden’ die we in de praktijk soms ontmoeten, komt ons inziens in de gevarenzone. De wet bepaalt verder dat de overeenkomst onder meer kan worden geïnterpreteerd aan de hand van de marktpraktijken die er rechtstreeks verband mee houden. Onrechtmatige bedingen Elk onrechtmatig beding is verboden en nietig. De overeenkomst blijft evenwel bindend voor de partijen indien ze zonder de onrechtmatige bedingen kan blijven voortbestaan. Om te beoordelen of een beding al dan niet onrechtmatig is, maakt de wetgever gebruik van een algemene norm, een “zwarte” lijst van onrechtmatige bedingen en een “grijze” lijst van weerlegbare, ‘vermoedelijk’ onrechtmatige bedingen. De algemene norm (art. VI.91/3 WER) voorziet dat elk beding van een overeenkomst gesloten tussen ondernemingen dat, alleen of in samenhang met één of meer andere bedingen, een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen, onrechtmatig is. Deze beoordeling betreft enkel het juridische evenwicht. Deze beoordeling heeft dus geen betrekking op het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst, noch op de gelijkwaardigheid tussen enerzijds de prijs en anderzijds de te leveren producten of diensten, voor zover die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn. Wat partijen overeenkomen, en tegen welke prijs, blijft in principe een zaak van de “vrije markt” De wet voorziet in een “zwarte” lijst van de bedingen die in elk geval onrechtmatig zijn (art. VI.91/4 WER): 1° te voorzien in een onherroepelijke verbintenis van de andere partij terwijl de uitvoering van de prestaties van de onderneming onderworpen is aan een voorwaarde waarvan de verwezenlijking uitsluitend afhankelijk is van haar wil; 2° de onderneming het eenzijdige recht te geven om een of ander beding van de overeenkomst te interpreteren; 3° in geval van betwisting, de andere partij te doen afzien van elk middel van verhaal tegen de onderneming; 4° op onweerlegbare wijze de kennisname of de aanvaarding van de andere partij vast te stellen met bedingen waarvan deze niet daadwerkelijk kennis heeft kunnen nemen vóór het sluiten van de overeenkomst. Bijvoorbeeld: een clausule die stelt dat een door de klant getekende bestelbon slechts verbindend wordt voor de leverancier na een schriftelijke orderbevestiging, dreigt onrechtmatig te worden bevonden ingevolge voormelde bepaling 1°. Of een beding dat stelt dat de gewone rechtbanken niet bevoegd zijn voor vorderingen van de klant, maar enkel arbitrage (voormelde bepaling 3°). De “grijze” lijst van onrechtmatige bedingen worden behoudens bewijs van het tegendeel vermoed onrechtmatig te zijn (art. VI.91/5 WER). Deze zijn de bedingen die ertoe strekken : 1° de onderneming het recht te verlenen om zonder geldige reden de prijs, de kenmerken of de voorwaarden van de overeenkomst eenzijdig te wijzigen; 2° een overeenkomst van bepaalde duur stilzwijgend te verlengen of te vernieuwen, zonder opgave van een redelijke opzegtermijn; 3° zonder tegenprestatie het economische risico op een partij leggen indien die normaliter op de andere onderneming of op een andere partij bij de overeenkomst rust; 4° op ongepaste wijze de wettelijke rechten van een partij uit te sluiten of te beperken in geval van volledige of gedeelde wanprestatie of gebrekkige uitvoering door de andere onderneming van een van haar contractuele verplichtingen; 5° onverminderd artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek, de partijen te verbinden zonder opgave van een redelijke opzegtermijn; 6° de onderneming te ontslaan van haar aansprakelijkheid voor haar opzet, haar zware fout of voor die van haar aangestelden of, behoudens overmacht, voor het niet-uitvoeren van de essentiële verbintenissen die het voorwerp van de overeenkomst uitmaken; 7° de bewijsmiddelen waarop de andere partij een beroep kan doen te beperken; 8° in geval van niet-uitvoering of vertraging in de uitvoering van de verbintenissen van de andere partij, schadevergoedingsbedragen vast te stellen die kennelijk niet evenredig zijn aan het nadeel dat door de onderneming kan worden geleden. De onderneming kan echter bewijzen dat deze bedingen niet onrechtmatig zijn, door bijvoorbeeld te verwijzen naar de aard van het product, de concrete omstandigheden rond de contractsluiting, de samenhang met andere bedingen, de handelsgebruiken van de sector, enz. ConclusieWaar het vroeger “vrijheid blijheid” was in het kader van overeenkomsten tussen ondernemingen, heeft de wetgever hieraan bepaalde limieten gesteld. Deze kunnen belangrijke gevolgen hebben voor u en uw onderneming. Zo kan bijvoorbeeld de door u voorziene stilzwijgende verlenging onrechtmatig worden bevonden conform VI.91/5 2° & 5° WER zodat de duur van uw overeenkomst aanzienlijk beperkt wordt. Het is dan ook van belang om grondig de algemene voorwaarden te checken op conformiteit met voormelde bepalingen, en om bij het opstellen van nieuwe overeenkomsten te waken over deze conformiteit. PS – Inwerkingtreding nieuw bewijsrecht De bepalingen inzake het nieuw bewijsrecht zijn in werking getreden vanaf 1 november 2020. Deze bepalingen hebben onmiddellijke werking, wat impliceert dat zij onder meer van toepassing zijn op overeenkomsten afgesloten vóór 1 november 2020 en geschillen die vóór deze datum werden ingeleid. Meer info via ons eerder artikel hieromtrent: http://www.lamotestragier.be/nl/nieuwsbrieven/detail/het-nieuwe-bewijsrecht-modern-en-soepel/P16

Read more!

Ambtshalve ontheffing VAA bewoning – negatieve uitspraak Grondwettelijk Hof – belastingplichtigen ve

27/11/2020 - Stijn Lamote

In een KB bij het Wetboek van Inkomstenbelastingen was vanaf 2012 de multiplicator 3,8 (in plaats van 1) ingeschreven bij de formule om een voordeel alle aard bewoning te berekenen. Hoven van beroep hebben deze formule ongrondwettelijk verklaard. Een van de vragen was of die ongrondwettelijkheid van een KB uitgesproken door een Hof van Beroep een nieuw feit uitmaakt op basis waarvan (voor 5 jaar terug) ambtshalve ontheffing kan worden verleend (artikel 376 WIB 92). Gisteren heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat het gerechtvaardigd is om (1) de ongrondwettelijkheid van een KB uitgesproken door hoven en rechtbanken en (2) de ongrondwettelijkheid van een wet of decreet uitgesproken door het Grondwettelijk Hof anders te behandelen (dat laatste maakt per definitie een nieuw feit uit op basis waarvan ambtshalve ontheffing kan worden verleend). Het gelijkheidsbeginsel wordt volgens het Hof met andere woorden alvast niet geschonden wanneer de ongrondwettelijkheid van een KB vastgesteld door hoven en rechtbanken geen nieuw feit zou zijn dat in aanmerking komt voor de ambtshalve ontheffing. Belastingplichtigen lijken dus een eerste veldslag te verliezen in de discussies over de ambtshalve ontheffingen van voordelen alle aard gratis bewoning. Ze verliezen een veldslag, maar daarom nog geen oorlog. Het Hof spreekt zich immers enkel uit over de discriminatie en niet over de vraag of er al dan niet een nieuw feit is. Ambtshalve ontheffing kan daarnaast ook worden toegestaan op basis van een materiële vergissing (het feit dat een verkeerde multiplicator is toegepast); ook dat zou nog een ambtshalve ontheffing kunnen verantwoorden. Wordt vervolgd dus … Later hierover meer.

Read more!

Kaasroute tot 14.12.2020 - LAST CALL

23/11/2020 - Stijn Lamote

De kaasroute, waarbij schenkingen in het buitenland kunnen plaatsvinden zonder het verschuldigd worden van schenkingsrechten in Vlaanderen, gaat onherroepelijk dicht vanaf 15 december 2020 (14 dagen later dan voorzien). Ons team vermogensplanning staat ook in deze rechte lijn voor u klaar - stijn@lamotestragier.be .

Read more!

Einde schenkingen in Nederland - dringend actie vereist!

23/09/2020 - Stijn Lamote

Het is al eerder in onze nieuwsbrief verschenen: zoals het wetsvoorstel er vandaag bijligt, zijn er vanaf 1 december 2020 ook 3% schenkingsrechten verschuldigd bij schenkingen (van aandelen, beleggingsportefeuilles, maatschappen, kunst, …) in Nederland. Tot dan zijn er geen schenkingsrechten. Vanaf 1 december 2020 wordt fiscaal optimaal aan successieplanning doen met andere woorden weer iets moeilijker… Wie (al) een planning in gedachten heeft, rolt deze met andere woorden best uit voor 1 december 2020. De laatste weken kloppen dan ook heel wat ‘schenkers’ aan onze deur om hen te begeleiden in een successieplanning. Omdat een ‘gezonde’ successieplanning toch enige doorlooptijd vergt (intakebespreking, verzameling gegevens, ontwerp fase, besprekingsrondes, …) en de agenda’s van de Nederlandse notarissen behoorlijk onder druk staan, verzoeken wij u in voorkomend geval uw dossier zo vroeg mogelijk bij ons te introduceren en de deadline niet verder af te wachten.

Read more!

De bijzondere liquidatiereserve

17/09/2020 - Stijn Lamote

aangetekend schrijven van de fiscus De fiscus heeft de voorbije weken aan ongeveer 13.000 vennootschappen die destijds gebruik maakten van de tijdelijke overgangsmaatregel van de “bijzondere liquidatiereserve 2012-2014” een aangetekende brief verzonden. In de zomer van 2013 werd beslist om het tarief van liquidatieboni te verhogen naar 25% (ondertussen 30%). Om een massale liquidatie van vennootschappen te vermijden werd toen onmiddellijk voorzien in een (eerste) overgangsmaatregel, namelijk een systeem van “interne liquidatie” (artikel 537 WIB’92) waarbij vennootschappen de mogelijkheid verkregen om onder bepaalde voorwaarden de in het verleden opgebouwde reserves aan een aanslagvoet van 10 procent uit te keren. Later, in 2014, werd voorzien in een (tweede) permanente overgangsmaatregel, van toepassing vanaf het aanslagjaar 2015, namelijk het systeem van de “liquidatiereserve” (artikel 184 quater WIB’92) waarbij de reserves van kleine vennootschappen kunnen worden onderworpen aan een anticipatieve heffing van 10%. In 2015 werd vervolgens het systeem van de “bijzondere liquidatiereserve” (artikel 541 WIB’92) ingevoerd; dit voorzag in een systeem waarbij reserves van “kleine vennootschappen” met betrekking tot de aanslagjaren 2013 en 2014 retroactief onder voorwaarden (!) ook konden genieten van de anticipatieve heffing van 10%. Het zijn de vennootschappen die destijds gebruik maakten van dit laatste tijdelijke systeem van de “bijzondere liquidatiereserve 2012-2014”, die op heden worden aangeschreven door de fiscus. bezwaar binnen de 6 maanden…? Het aangetekend schrijven is een kennisgeving van inning van de belasting op een andere wijze dan per kohier. In dit schrijven stelt de administratie dat de destijds betaalde anticipatieve heffing van 10 procent definitief verworven is door de Belgische Staat indien aan alle voorwaarden is voldaan. Indien niet cumulatief voldaan is aan alle voorwaarden voor de bijzondere liquidatiereserve stelt de administratie dat er binnen een termijn van 6 maanden een bezwaarschrift kan worden ingediend om een terugbetaling van de destijds betaalde anticipatieve heffing/bijdrage te bekomen. De administratie sluit de brief af met de volgende mededeling “deze kennisgeving belet ons echter niet om later de voorwaarden te onderzoeken en, indien nodig, de aangegeven bijzondere liquidatiereserve (gedeeltelijk) te verwerpen in de vennootschapsbelasting”. De administratie heeft blijkbaar vastgesteld in de praktijk dat er vaak gezondigd is geweest tegen de formaliteiten en voorwaarden die dienden vervuld te zijn voor de aanleg van de “bijzondere liquidatiereserve”, waardoor er eigenlijk geen recht is op de 10% heffing. Zo rijzen er kennelijk vaak problemen rond de voorwaarden van (1) de tijdige neerlegging van de jaarrekening, (2) het bijzonder aangifteformulier dat ook als stuk moest worden gevoegd bij de aangifte in de vennootschapsbelasting en (3) – wellicht vooral - de vraag of er al dan niet sprake is van een kleine vennootschap. De “kleine vennootschap voorwaarde” is immers essentieel voor de toepassing van het gunstregime, doch uit de praktijk blijkt dat het in deze context niet altijd eenvoudig te bepalen is of er al dan niet sprake is van verbonden vennootschappen, bijvoorbeeld omdat de vennootschap één of meer andere vennootschappen controleert of omdat er sprake is van een consortium omdat bijvoorbeeld de bestuursorganen voor het merendeel bestaan uit dezelfde personen. Alsdan kan een vennootschap die op zich klein is plots groot worden ingevolge geconsolideerde benadering. Naar eigen zeggen wil de administratie door middel van dit schrijven de belastingplichtigen nog eens de kans geven om dit opnieuw te bekijken. Mocht immers blijken dat de voorwaarden voor de bijzondere liquidatiereserve niet zijn voldaan kan de belastingplichtige alsnog zelf door middel van een bezwaarschrift de destijds betaalde heffing van 10 procent terugvorderen. Na het verstrijken van de bezwaartermijn zou de destijds betaalde heffing van 10 procent volgens de administratie voor de schatkist definitief verworven zijn en kan ze niet meer worden teruggevorderd. Wanneer dan later bij een controle zou worden vastgesteld dat de liquidatiereserve ten onrechte zou zijn aangelegd en uitgekeerd, moet dan volgens de administratie bovenop de destijds betaalde 10% roerende voorheffing (bij uitkering (?)) nog eens 30% roerende voorheffing worden betaald, wat dus neerkomt op een totale belastingdruk van 40 procent op de aangelegde bijzondere liquidatiereserve. Zonder de brief was er geen enkele kennisgeving van de inning van deze bijdrage, waardoor er geen bezwaartermijn liep en waardoor de belastingplichtige dus in principe 10 jaar de tijd had om deze bijdrage in geval van discussie terug te vorderen (dit is de gemeenrechtelijke verjaringstermijn). Door het aangetekend schrijven – of de kennisgeving van inning van de belasting op een andere wijze dan per kohier – begint de bezwaartermijn nu duidelijk te lopen. … of toch niet? Ons kantoor heeft echter een aantal kritische bedenkingen bij dit alles en acht het bijvoorbeeld onder meer betwistbaar dat de betaalde heffing na de bezwaartermijn van 6 maanden niet meer zou kunnen worden teruggevorderd. Volgens ons kantoor ontstaat er immers dubbele belasting wanneer (bij uitkering (?)) alsnog 30% zou moeten worden betaald op de destijds aangelegde bijzondere liquidatiereserve waarop reeds 10% is betaald, waardoor een ambtshalve ontheffing wegens dubbele belasting principieel mogelijk moet zijn. In geval van dubbele belasting begint de termijn van 5 jaar te lopen vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting is gevestigd die de dubbele belasting heeft doen ontstaan (in casu dan de extra roerende voorheffing van 30%). Daarnaast zijn er goede argumenten om te stellen dat niet om eender welke (formele) reden het regime van de liquidatiereserve nu nog kan ontzegd worden. evalueren en anticiperen… Los van deze bedenkingen is het echter wel duidelijk dat belastingplichtigen die dergelijk schrijven hebben ontvangen een praktisch grote kans lopen op controle van de destijds aangelegde bijzondere liquidatiereserve. In die zin is het wel raadzaam om in dossiers nu proactief na te gaan of alle voorwaarden voorzien in artikel 541 WIB’92 destijds werden vervuld. Mocht een liquidatiereserve destijds niet correct aangelegd zijn geweest, kan vervolgens nagedacht worden of de belastingplichtige in kwestie een bezwaar al dan niet opportuun acht.

Read more!

Fiscale kwartaalbrief 2020/1

21/04/2020 - Stijn Lamote

In deze fiscale kwartaalbrief brengen wij u in kort bestek een overzicht van de zaken die over het afgelopen kwartaal in de fiscale wetgeving, rechtspraak en administratieve beslissingen in het oog sprongen. U kunt bij ons terecht voor de achterliggende documentatie en/of voor overleg over de toepassing ervan in uw dossiers.

vennootschapsbelasting

  • De meerwaarde theorie houdt in dat een onroerend goed fiscaal afschrijfbaar is in de vennootschap, alleen al door de mogelijkheid om in de toekomst op datzelfde onroerend goed een meerwaarde te realiseren (artikel 49 WIB 92). En dit ongeacht het gebruik van het onroerend goed (bv ter beschikking stelling aan de bedrijfsleider). Deze theorie vindt steeds meer bijval. Nadat eerder het Hof Gent (Gent, 3 december 2019) zo besliste, deelt ook het Hof Antwerpen dit standpunt (Antwerpen, 14 januari 2020). Dit veronderstelt wel dat het vastgoed zich in volle eigendom in de vennootschap bevindt.
  • Met ingang van aanslagjaar 2019 kunnen ingevolge de hervorming van de vennootschapsbelasting voorzieningen nog slechts fiscaal vrijgesteld worden voor zover (1) de voorzieningen voortvloeien “uit verbintenissen die door de onderneming zijn aangegaan gedurende het belastbaar tijdperk of een van de voorafgaande belastbare tijdperken” of (2) de voorzieningen voortvloeien uit “wettelijke of reglementaire verplichtingen” (artikel 194 WIB 92). De rulingpraktijk toetst de praktijk aan deze verstrengde vrijstellingsvoorwaarden. De voorziening voor ontslaguitkering bij collectief ontslag komt in aanmerking voor fiscale vrijstelling. De voorzieningen voor onderhoudskosten en de voorzieningen voor herstellingen en groot onderhoud komen (in tegenstelling tot wat voorheen het geval was) niet langer in aanmerking omdat dit in principe kosten zijn die vrijwillig worden aangegaan.
  • De btw op kosten van onthaal is toch aftrekbaar indien deze kosten tegelijkertijd kwalificeren als kosten van publiciteit. In de vennootschapsbelasting wordt er evenwel (voorlopig?) strenger geoordeeld. Receptiekosten zijn slechts voor 50% aftrekbaar (artikel 53, 8° WIB 92), terwijl restaurantkosten slechts ten belope van 69% aftrekbaar zijn (artikel 53, 8bis WIB 92), zelfs al maken ze telkens tegelijkertijd publiciteitskosten (bv naar aanleiding van een event rond de lancering van een nieuwe kledinglijn) uit. De aard van de uitgaven, primeert op het doel ervan (circulaire 2020/C/42 van 17 maart 2020). De administratie komt daarmee terug op een eerder andersluidend standpunt van de Minister van Financiën. Vraag is of het retroactief karakter van dit standpunt niet strijdig is met het vertrouwensbeginsel.
  • Alleen als de fiscus simulatie bewijst, kan de fiscus het bestaan van een vennootschap negeren. De inkomstenbelastingen dienen immers, onder voorbehoud van antimisbruikbepalingen, te worden geheven op de werkelijke en niet gesimuleerde gehanteerde juridische constructies (Cassatie, 2 januari 2020). Het arrest is een nuttig precedent voor natuurlijke personen die hun prestaties leveren via managementvennootschap.
  • Er is een circulaire verschenen waarin een overzicht wordt gegeven van de OESO richtlijnen inzake verrekenprijzen van multinationale ondernemingen en belastingadministraties (Circulaire 2020/C/35 van 25 februari 2020).
  • Er is in het kader van de hervorming van de vennootschapsbelasting voor de aanslagjaren 2021 en 2022 de mogelijkheid om voorheen belastingvrij gereserveerde winsten om te zetten in belaste reserves, en dat tegen een verlaagd tarief van 15% (algemeen) of 10% (mits investeringen); de grondslag vinden we terug in artikel 519ter WIB 92. Deze belastingvrije reserves zouden normalerwijze ooit belast worden aan het normale tarief; of deze beweging de moeite waard is, hangt dus af van een actuariële berekening: een euro waarvan men voorziet dat hij bv. pas binnen twintig jaar moet betaald worden, is minder waard dan een euro die men vandaag betaalt. In een circulaire verduidelijkt de administratie nu een en ander (circulaire 2019/c/24 van 19 maart 2019). De verduidelijkingen zijn onder andere de volgende: - vooreerst moet gesteld dat deze regeling optioneel is; het kan nuttiger zijn om belastingvrije reserves te laten belasten tegen het normale tarief, omdat er bv. verliezen van het boekjaar zijn; - de reserves die in aanmerking komen zijn onder andere: vrijgestelde verwezenlijkte meerwaarden onder de onaantastbaarheidsvoorwaarde (uitsluiting voor meerwaarden op bedrijfsvoertuigen bedoeld in artikel 44bis WIB 92, gespreid te belasten meerwaarden in de zin van artikel 47 WIB 92 en meerwaarden op binnenschepen en zeeschepen; vrijgestelde winsten van inschakelingsbedrijven; de investeringsreserve van artikel 194 quater WIB 92; …
  • De grondslag waarop de aftrekbeperking voor bedrijfswagens (artikel 66 WIB 92) in hoofde van de vennootschap moet worden toegepast, wordt verminderd met de eigen bijdrage van de bedrijfsleider/werknemer voor het genoten voordeel (Gent, 17 december 2019).
  • Interesten van leningen (die een aandeelhouder/bestuurder aan zijn vennootschap toestaat) zijn slechts aftrekbaar voor zover ze niet hoger zijn dan de marktrente (artikel 55 WIB 92). Deze marktrente wordt voor 2020 bepaald op 4,06%.
  • Een Porsche Cayenne hybride heeft een dermate duurzame kwaliteit dat een afschrijving over 7 (in plaats van 5 jaar) jaar wenselijk is (Antwerpen, 7 oktober 2019).

personenbelasting

  • Een natuurlijk persoon die in vennootschap B optreedt als vaste vertegenwoordiger van de besturende vennootschap A in B, oefent in B “gelijksoortige functies” uit als die van een (rechtstreeks) bestuurder zodat hij fiscaal aan te merken is als bedrijfsleider van de eerste categorie (artikel 32, al. 1, 1° WIB 92) (Cassatie, 23 januari 2020). Dit heeft onder andere een impact op de herkwalificatie van interesten in dividenden bij rentegevende voorschotten en de herkwalificatie van huur in beroepsinkomen wanneer een bedrijfsleider aan zijn vennootschap verhuurt; beide herkwalificaties zijn enkel toepasselijk bij een bedrijfsleider eerste categorie.
  • Wanneer een bestuurder een renteloze schuld heeft ten aanzien van zijn vennootschap bedraagt het voordeel alle aard 8,78% (artikel 36 WIB 92); indien de lening evenwel een vaste looptijd heeft, wordt er gewerkt met een maandelijks lastenpercentage van 0,12% (KB, 17 februari 2020). De forfaitaire waardering van een voordeel alle aard (artikel 36 WIB 92) is niet van toepassing als de belastingplichtige kan aantonen dat de marktwaarde van het voordeel lager is en de belastingplichtige dit kan bewijzen (Antwerpen, 28 mei 2019). De administratie beraadt zich over deze belangrijke rechtspraak …
  • Voor het VVPRbis regime (artikel 269 §2 WIB 92) is het ook volgens de rulingcommissie voldoende dat de inbreng is volstort op het ogenblik dat de dividenden worden uitgekeerd (voorafgaande beslissing nr. 2019.0658).

onroerende voorheffing

  • Onroerende goederen die door de belastingplichtige of bewoner zonder winstoogmerk een bijzondere bestemming krijgen, zijn in principe vrijgesteld van onroerende voorheffing (artikel 253 WIB 92, artikel 2.1.6.0.1. VCF). In de wet zelf is een uitdrukkelijke vrijstelling voorzien als het gaat om een bestemming voor “het openbaar uitoefenen van een eredienst of van vrijzinnige morele dienstverlening, voor onderwijs, voor het vestigen van hospitalen, klinieken, dispensaria, rusthuizen, of vakantiehuizen voor kinderen of gepensioneerden.” Daarnaast vermeldt de wet een soort van restcategorie, het gaat om onroerende goederen die, zonder winstoogmerk, een bestemming als “weldadigheidsinstelling” krijgen die “soortgelijk” is aan de in de wet zelf genoemde bestemmingen. Een VZW die een “kringloopwinkel” uitbaat en zich bezighoudt met een “sociaal tewerkstellingscentrum” krijgt in die context haar vrijstelling van onroerende voorheffing bevestigd (Antwerpen, 29 oktober 2019).

internationaal fiscaal recht

  • Op grond van het Belgisch-Frans dubbelbelastingverdrag mag Frankrijk op dividenden een bronheffing inhouden (van in principe maximaal 15%), terwijl België de inkomsten mag onderwerpen aan belasting (artikel 15 dubbelbelastingverdrag België – Frankrijk). Het dubbelbelastingverdrag voorziet een verrekening van de Frans belasting in België (FBB). België heeft deze verrekening evenwel intern afgeschaft voor particuliere situaties. Gezien de primauteit van het internationale recht op het nationale recht, waarbij het dubbelbelastingverdrag wel in deze verrekening voorziet, is België evenwel verplicht tot het verlenen van deze verrekening (Antwerpen, 17 december 2019).

btw

  • Naar aanleiding van de invoering van de optie om de verhuur van een nieuw gebouw te onderwerpen aan de btw, werden ook de herzieningsregels aangepast. De herzieningstermijn bedraagt in dat geval 25 jaar in plaats van de gebruikelijke 15 jaar (artikel 9 BTW KB nr. 3). De vijfjarige herzieningstermijn voor omvorming of verbetering van gebouwen is niet gewijzigd, ook al wordt er met btw verhuurd in kader van dit optiestelsel. De administratie heeft omtrent deze regelgeving een circulaire gepubliceerd: Circulaire 2019/C/134 van 17 december 2019. In de circulaire komt onder meer duidelijk naar voor dat een gedeelte van een gebouw dat op autonome wijze kan worden verhuurd (bv. een verdieping), telkens onder een eigen regeling kan vallen; dit betekent dat een gedeelte van een gebouw kan worden verhuurd met btw onder de keuzeregeling, terwijl een ander gedeelte kan worden verhuurd met vrijstelling van btw.
  • Indien een verhuurcontract met btw plaatsvindt (cfr. keuzerecht), dan brengt de registratie hiervan toch het registratierecht van 0,2% (artikel 83, eerste lid, 1° W. Reg.) met zich mee, ondanks de toepasselijkheid van de btw (beslissing nr. EE/107.200).

fiscale procedure en fiscaal strafrecht

  • Het Hof van Beroep van Gent doet een zeer belangrijke uitspraak inzake de algemene antimisbruikbepaling ingevoerd in 2012 (artikel 344 §1 WIB 92). Deze heeft geen retroactieve werking. Indien de fiscus misbruik ontwaart, kan zij de antimisbruikbepaling niet toepassen op een reeks van handelingen (bv inbreng van aandelen in een holding gevolgd door een kapitaalvermindering) indien niet alle handelingen vanaf 2012 zijn gesteld (Gent, 3 december 2020). De rechtbank van Antwerpen had eerder al eenzelfde standpunt ingenomen (Rb. Antwerpen, 29 oktober 2018). Dit zijn mokerslagen voor het succes van de antimisbruikbepaling.
  • Een huisvisitatie door een fiscaal ambtenaar van “particuliere woningen of bewoonde lokalen” vereist een machtiging van de rechter in de politierechtbank (artikel 319, alinea 2 WIB 92; artikel 63 BTW-Wetboek). Deze machtiging moet gemotiveerd zijn. In een bepaald geval verwees de machtiging naar de regelgeving in de BTW, terwijl de vaststellingen uiteindelijk werden gebruikt in de inkomstenbelastingen. Dit maakte de machtiging – en dus de visitatie – … en dus de daarop gebaseerde aanslag ongeldig (Rb. Gent, 12 december 2019). In de praktijk stellen zich wel meer problemen met de motivering van de machtigingen.
  • Met ingang van de wet van 5 mei 2019 houdende diverse bepalingen in strafzaken heeft de wetgever onder meer gesleuteld aan het overleg tussen de fiscus en het parket via het invoeren van een verplicht overleg over welbepaalde fraudedossiers, met de daaraan gekoppelde verplichting in hoofde van de adviseurs-generaal om de dossiers ernstige fiscale fraude aan te geven bij het parket. Een KB legt nu de criteria vast wanneer er sprake is van ernstige fiscale fraude (KB , 9 februari 2020). Dit is het geval wanneer de feiten beantwoorden aan minstens één van volgende criteria: (1) de feiten kenmerken zich door een ernstig en georganiseerd karakter; (2) of er zijn aanwijzingen dat de feiten samenhangend zijn met gemeenrechtelijke misdrijven met een ernstig financieel, economisch, fiscaal of sociale component of ernstige elementen van corruptie; (3) voor het onderzoek naar de feiten moeten er gerechtelijke opsporingshandelingen worden uitgevoerd; (4) er zijn ernstige aanwijzingen dat de feiten dienen ter financiering van de activiteiten van een terroristische groep of criminele organisatie.
  • Gestolen bankgegevens kunnen door de fiscus worden gebruikt bij een taxatie, voor zover de fiscus zelf geen fout heeft begaan (Antwerpen, 19 november 2019). Dit is een toepassing van de Antigoonleer (het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs voor het vaststellen van de belastingschuld, is niet principieel verboden).
  • De aanslag geheime commissielonen (artikel 219 WIB 92) kan niet worden toegepast in hoofde van de (voordeel) verstrekkende vennootschap indien de genieter van het voordeel ondubbelzinnig werd geïdentificeerd zodat de administratie hem nog heeft kunnen belasten, ongeacht of de fiscus dit ook effectief heeft gedaan (Antwerpen, 7 januari 2020).
  • Tegen een (negatieve) ruling kan opgekomen worden bij de rechtbank met oog op vernietiging (Rb. Brussel, 3 februari 2020).
  • Bij het systeem van ambtshalve ontheffing kan tegen een aanslag opgekomen worden tot 5 jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de aanslag werd gevestigd (in de plaats van de 6 maanden bij een bezwaar), dit in een limitatief aantal gevallen waaronder het geval van materiële vergissing. Het begrip materiële vergissing wordt door de fiscus eng geïnterpreteerd. Het Hof van Beroep Gent interpreteert dit evenwel steeds ruimer. Een verstrooidheid die niet kan vermoed zijn het gevolg te zijn van enige juridische beoordeling of van een beredeneerde intellectuele keuze, kwalificeert als een materiële vergissing (Gent, 3 december 2019). Deze beslissing is vermoedelijk gesteund op het feit dat het regime van de ambtshalve ontheffing is ingegeven door de billijkheid.
  • Een subsidiaire aanslag (artikel 356 WIB 92) is een aanslag die de administratie voorlegt aan de rechtbank nadat de oorspronkelijke aanslag werd vernietigd door de rechtbank/het Hof. Het Hof van Cassatie stelt dat een subsidiaire aanslag geen hogere belastbare grondslag mag treffen dan de oorspronkelijke aanslag (Cass, 23 januari 2020).

erfbelasting / schenkbelasting / successieplanning

  • Er is in de erfbelasting een gunstregeling voor familiale vennootschappen (vererving aan 3% in rechte lijn – artikel 2.7.4.2.2. VCF). Voorwaarde is wel dat de vennootschap een reële economische activiteit heeft. Een vennootschap wordt geacht geen reële economische activiteit te hebben indien er (1) te weinig bezoldigingen zijn en (2) de terreinen en gebouwen meer dan 50% van het actief uitmaken. Vlabel laat wel toe dat u het tegenbewijs levert, maar dan moet u volgens Vlabel van elk van de onroerende goederen kunnen aantonen dat ze geen privé patrimonium uitmaken. Vlabel gaat er daarbij steeds van uit dat verhuurde, onroerende goederen deel uitmaken van het privé patrimonium. De rechtbank van Gent spreekt dit nu tegen. In casu was er, ondanks dat voormelde parameters niet goed zaten, een slagerij in de vennootschap geëxploiteerd. Dit volstond voor de toepasselijkheid van het gunststelsel. De aanwezigheid van een patrimoniumactiviteit naast deze van een reële economische activiteit sluit het gunststelsel niet uit (Rb. Gent, 4 februari 2020).
  • Het inbrengen van onroerende goederen in een vennootschap, gevolgd door het wegschenken van de aandelen met toepassing van het (lage) tarief van 3% in de schenkingsrechten, is in een concreet geval geen fiscaal misbruik. Men kon immers duiden dat de inbreng in een vennootschap beantwoordde aan niet fiscale motieven – artikel 3.17.0.0.2. VCF (Gent, 17 december 2019). Dergelijk scenario kan zeer interessant zijn bij in extremis successieplanning van vastgoed (dat normaal aan de duurdere schenkingstarieven onderworpen is).
  • Sterfhuisclausules, waarbij een echtgenoot via huwelijkscontract alle gemeenschappelijk vermogen zonder erfbelasting bekomt, blijven vrij qua erfbelasting voor zover de wijziging van het huwelijkscontract (die de sterfhuisclausule voorzag) plaatsvond voor 1 juli 2015 – artikel 2.7.1.0.4. en 2.7.1.0.2. VCF (Gent, 24 december 2019).

registratierechten / vastgoedplanning

  • In de BV is er niet langer kapitaal; zelfs voor bestaande BV’s is er vennootschapsrechtelijk met ingang van 1 januari 2020 enkel nog sprake van een – in principe onbeschikbare – eigen vermogensrekening. In de Vlaamse Codex Fiscaliteit (hierna VCF) is er een bijzondere regeling voor de toebedeling van vastgoed door een vennootschap aan haar vennoten. De regeling valt uiteen in twee luiken (artikel 2.9.1.0.4. VCF): het eerste luik leert ons dat vastgoed van een NV dat wordt toebedeeld aan een vennoot altijd onderworpen is aan het verkooprecht van 10%; het tweede luik houdt in dat dit ook geldt ten aanzien van een VOF, een commanditaire vennootschap, een BV of een CV, zij het dat daar uitzonderingen gelden (als vastgoed verkregen wordt door een vennoot die het destijds inbracht / als vastgoed verkregen wordt door een vennoot die vennoot was op het ogenblik dat de vennootschap het vastgoed met verkooprecht verkreeg); in dat geval is de transactie belastbaar volgens de gemeenrechtelijke aard van de toebedeling (verkooprecht, verdeelrecht of het algemeen vast recht); in het kader van die tweede regeling is er ook een zogenaamde wachtregeling waarin de toepassing van de registratiebelasting (in functie van de gemeenrechtelijke aard van de toebedeling) uitgesteld wordt naar een later moment bij verkrijging door alle vennoten van de betrokken vennootschap; deze wachtregeling gold tot voor kort bij de reële kapitaalvermindering of bij een vereffening van de vennootschap. In het kader van de aangepaste VCF is de wachtregeling voortaan van toepassing bij “een gehele of gedeeltelijke vereffening”. Vlabel bevestigt dat de wachtregeling blijft gelden in geval van uitkering in natura van een onroerend goed die wordt aangerekend op de ‘inbreng’ (die in de plaats is gekomen van het afgeschafte ‘kapitaal’) (Vlabel, standpunt nr. 19078 van 9 december 2019).
  • Bij einde van opstal gaat het gebouw (de opstal) uit kracht van wet (meer bepaald door natrekking) over op de grondeigenaar, zonder toepassing van registratierechten. Er bestaat vaak discussie of er ook geen registratierechten toepasselijk zijn bij een vervroegde beëindiging van het opstalrecht: er zijn volgens het Hof van Beroep van Gent geen registratierechten verschuldigd in zoverre de vervroegde beëindiging van een opstalrecht geen (verdoken) overdrachtsovereenkomst uitmaakt en de natrekking dus ten volle speelt. Dat er op het einde van de opstal een vergoeding wordt betaald door de opstalgever/grondeigenaar aan de opstalhouder staat hieraan niet in de weg: deze vergoeding kan immers het voortijdig verlies van het tijdelijk eigendomsrecht van de opstalhouder op de gebouwen en van het genot van de opstallen compenseren (Gent, 7 januari 2020).

We blijven de actualiteit voor u verder op de voet volgen en komen begin juli 2020 bij u terug met het fiscaal kwartaaloverzicht voor Q2 2020.