This website uses different kinds of cookies. You will find more information about the use of cookies in our cookie policy. You can adapt your cookie consent at any time via your browser settings. Further use of the website implies your consent to our cookie policy.

Accept

Newsletter registration

Fill in your email address below and automatically receive our newsletter in your mailbox!

Newsletter registration

Newsletters

Gunstregime bij schenking van familiebedrijven - belangrijker dan ooit bij successieplanning 2021

18/01/2021 - Stijn Lamote

Met de afschaffing van de kaasroute verdween een belangrijke gunstige schenkingstechniek. In onze vorige nieuwsbrief reikten we reeds enkele alternatieven aan om alsnog belastingvrij te schenken. In deze nieuwsbrief gaan we in op een tool voor successieplanning die anno 2021 steeds belangrijker wordt: het Vlaams gunstregime voor de schenking van familiale vennootschappen. Onder deze regeling is het mogelijk een ‘familiebedrijf’ (aandelen of beroepsactiva) notarieel te schenken aan een 0%-tarief. Er is dan onmiddellijke bevrijding van successierechten, ongeacht het ogenblik van overlijden van de schenker (de zogenaamde driejarige termijn speelt niet). Om hiervan toepassing te maken dient de schenker samen met zijn familie over 50% van de stemrechten in de familiale vennootschap te beschikken (de participatievoorwaarde). Daarnaast is vereist dat er een activiteit wordt beoefend in de vorm van een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit of vrij beroep (de activiteitsvoorwaarde). Om te vermijden dat zuivere patrimonium- of managementvennootschappen of privégoederen onder het gunstregime worden overgedragen, voorzag de decreetgever in een beperking. Familiale vennootschappen dienen het bestaan van een “een reële economische activiteit” te bewijzen. Een vennootschap wordt geacht geen reële economische activiteit te hebben indien uit minstens één van de drie boekjaren, voorafgaand aan de datum van de schenking, blijkt dat de bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen (post 62 van de resultatenrekening) minder dan 1,50% van het totaal actief uitmaken én dat de terreinen en gebouwen (post 22 van de jaarrekening) meer dan 50% van het totaal actief uitmaken. Indien beide parameters cumulatief voldaan zijn, is het gunstregime in principe niet van toepassing. Niets weerhoudt de schenker om alsnog het tegenbewijs te leveren door aan te tonen dat de onroerende goederen worden aangewend voor de economische activiteit van de vennootschap. In de praktijk ervaren wij dat VLABEL aanvaardt dat een zuivere onroerend goed vennootschap, die het bedrijfsvastgoed verhuurt aan de exploitatievennootschap (waarbij de vastgoedvennootschap en de exploitatievennootschap zich als zuster- of dochter/moeder vennootschap verhouden), toch als een vennootschap met een reële economische activiteit wordt beschouwd – en dus kan geschonken worden aan 0%. Maar er is nog meer beweging die een verruiming inhoudt van dit gunstregime. We nemen het geval van een vennootschap met een beperkte activiteit (zonder personeel), en die voor het overige hoofdzakelijk vastgoed aanhoudt (voor meer dan 50% van het balanstotaal). VLABEL eist in het kader van het tegenbewijs dat alle onroerende goederen worden aangewend voor de economische activiteit van de vennootschap, vooraleer zij de toepassing van het gunstregime toestaat. De rechtbank van eerste aanleg Gent vindt dergelijk tegenbewijs te zwaar, en aanvaardt ook dat er zich private woningen in de vennootschap bevinden, voor zover er maar een activiteit – ongeacht de grootte ervan - in de vennootschap is. Dat de vennootschap met andere woorden naast een operationele poot ook een belangrijke vastgoedpoot heeft, doet geen afbreuk aan het bestaan van een reële economische activiteit, zodat zij niet mag worden uitgesloten van het gunstregime (Rb. Gent, 4 februari 2020). Het gunstregime voor schenking van familiale vennootschappen is een uiterst belangrijk middel voor successieplanning 2021. Bij screening van dossiers stellen we vast dat er vaak meer mogelijkheden zijn met het (verruimd) gunstregime dan eerst gedacht.

Read more!

Creatieve successieplanning anno 2021 - zonder schenkingsrechten & met maatschap

07/01/2021 - Stijn Lamote, Arne Hanssens

Door de verplichte registratie van buitenlandse schenkingsakten is het niet langer mogelijk om notariële schenkingen net over te grens bij onze noorderburen te voltrekken zonder daarop Vlaamse schenkbelasting verschuldigd te zijn. De afschaffing van de zogenaamde “kaasroute” betekent met andere woorden dat er geen schenking meer kan plaatsvinden bij notariële akte zonder dat hierop schenkbelasting verschuldigd zal zijn. Wenst men toch te schenken zonder schenkbelasting, kan men evenwel nog steeds opteren voor een hand- of bankgift. Een handgift is een schenking die tot stand komt door de loutere materiële overhandiging van het geschonken goed door de schenker aan de begiftigde. Een bankgift is een schenking die tot stand komt door de overschrijving van geld of een effectenrekening van de bankrekening van de schenker naar de bankrekening van de begiftigde. Teneinde het vereiste begiftigingsinzicht van de hand- of bankgift te bewijzen, wordt na de schenking een onderhands bewijsdocument opgemaakt. Naast de bevestiging van de gedane hand- of bankgift kan in deze pacte adjoint voorzien worden in diverse voorwaarden en modaliteiten van de schenking. Men kan onder meer voorzien in een zaakvervangingsclausule, een (optioneel) beding van terugkeer, de betaling van een (optionele) jaarlijkse rente, een vervreemdingsverbod en/of een verbod tot inbreng in de huwgemeenschap. Voor deze schenkingsvormen is dus geen tussenkomst van een notaris vereist. De keerzijde van de medaille is een risicoperiode van drie jaar na de schenking, ook na 1 januari 2021, waardoor bij voortijdig overlijden van de schenker er alsnog erfbelasting op de gedane schenking zal verschuldigd zijn. Dit risico kan enerzijds opgevangen worden door het sluiten van een successieverzekering en anderzijds door het alsnog ter registratie aanbieden (mits betalen van schenkbelasting) van de pacte adjoint. Evenwel heeft het verrichten van een hand- of bankgift, in tegenstelling tot een schenking bij notariële akte, zijn beperkingen. Zo kan er niet voorzien worden in een fideïcommis de residuo (ook wel de restschenking genoemd) of in een voorbehoud van vruchtgebruik ten voordele van de schenker(s); deze modaliteiten kunnen enkel worden voorzien in een (notariële) schenkingsakte. Deze beperking kan echter perfect worden opgevangen door creatief om te gaan met de statuten van de maatschap. De geschonken goederen worden door de begiftigde(n) – samen met een beperkt vermogen van de schenker(s) – ingebracht in een maatschap (een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid). Het merendeel van de daarbij uitgereikte delen komt toe aan de begiftigde(n), slechts een beperkt aantal delen komen toe aan de schenker(s). Er kan evenwel perfect worden voorzien dat alle vruchten van de maatschap aan dat beperkt aantal delen van de schenker(s) wordt toegewezen, en niet of weinig aan de delen van de begiftigde(n). Het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen opent daartoe deze en vele andere mogelijkheden. Met dergelijke op maat gesneden statuten van de maatschap creëer je de facto een voorbehoud van vruchtgebruik, en dat zonder dat je moet werken via een aan schenkbelasting onderhevige passage bij de notaris. Na de sluiting van de kaasroute blijft het nog steeds mogelijk om belastingvrij te schenken en een de facto vruchtgebruik voor te behouden. Al vergt een en ander wat creativiteit met de tools die de vennootschapswetgever ons de laatste jaren heeft aangereikt.

Read more!

Artikels fiscaal recht

21/12/2020 - Stijn Lamote

Ons kantoor publiceerde onlangs 2 artikels: • Geldsom in kader van minnelijke schikking aftrekbaar, of toch niet meer? • Grondwettelijk Hof verrast met oordeel over ‘nieuw feit’ voordeel alle aard bewoning Deze bijdragen verschenen in het vaktijdschrift Fiscale Actualiteit. Meer info?

Read more!

Nieuw wettelijk kader voor B2B-contracten

30/11/2020 - Jelle Derammelaere, Bram Stragier

In een B2B-context bestaat er klassiek een ruime vrijheid bij het opstellen van overeenkomsten. De wetgever heeft echter bij wet van 4 april 2019 deze vrijheid inzake bedingen tussen ondernemingen beperkt om misbruiken tegen te gaan. De regels inzake oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen en inzake misbruik van economische afhankelijkheid van een onderneming waren reeds eerder in werking getreden (resp. op 1 september 2019 en 1 juni 2020). Vanaf 1 december 2020 treden nu ook de nieuwe bepalingen in werking inzake de transparantie, interpretatie en onrechtmatige bedingen tussen ondernemingen. Toepassingsgebied De nieuwe regels inzake contractuele bedingen zijn van toepassing op alle overeenkomsten gesloten, hernieuwd of gewijzigd vanaf 1 december 2020 tussen ondernemingen met uitzondering van overeenkomsten betreffende overheidsopdrachten en financiële diensten. Transparantie en interpretatie Het is niet verplicht om alles in een schriftelijk overeenkomst op te nemen, maar indien er schriftelijke, contractuele clausules zijn, moeten deze duidelijk en begrijpelijk te zijn. In dit kader zal men beoordelen op welke manier de contractvoorwaarden werden meegedeeld en/of deze fysiek toegankelijk waren en in begrijpelijke bewoordingen waren opgesteld. Het belangrijkste criterium is of de medecontractant al dan niet met kennis van zaken met de bedingen heeft ingestemd. Een aantal verschijningsvormen van ‘algemene voorwaarden’ die we in de praktijk soms ontmoeten, komt ons inziens in de gevarenzone. De wet bepaalt verder dat de overeenkomst onder meer kan worden geïnterpreteerd aan de hand van de marktpraktijken die er rechtstreeks verband mee houden. Onrechtmatige bedingen Elk onrechtmatig beding is verboden en nietig. De overeenkomst blijft evenwel bindend voor de partijen indien ze zonder de onrechtmatige bedingen kan blijven voortbestaan. Om te beoordelen of een beding al dan niet onrechtmatig is, maakt de wetgever gebruik van een algemene norm, een “zwarte” lijst van onrechtmatige bedingen en een “grijze” lijst van weerlegbare, ‘vermoedelijk’ onrechtmatige bedingen. De algemene norm (art. VI.91/3 WER) voorziet dat elk beding van een overeenkomst gesloten tussen ondernemingen dat, alleen of in samenhang met één of meer andere bedingen, een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen, onrechtmatig is. Deze beoordeling betreft enkel het juridische evenwicht. Deze beoordeling heeft dus geen betrekking op het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst, noch op de gelijkwaardigheid tussen enerzijds de prijs en anderzijds de te leveren producten of diensten, voor zover die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn. Wat partijen overeenkomen, en tegen welke prijs, blijft in principe een zaak van de “vrije markt” De wet voorziet in een “zwarte” lijst van de bedingen die in elk geval onrechtmatig zijn (art. VI.91/4 WER): 1° te voorzien in een onherroepelijke verbintenis van de andere partij terwijl de uitvoering van de prestaties van de onderneming onderworpen is aan een voorwaarde waarvan de verwezenlijking uitsluitend afhankelijk is van haar wil; 2° de onderneming het eenzijdige recht te geven om een of ander beding van de overeenkomst te interpreteren; 3° in geval van betwisting, de andere partij te doen afzien van elk middel van verhaal tegen de onderneming; 4° op onweerlegbare wijze de kennisname of de aanvaarding van de andere partij vast te stellen met bedingen waarvan deze niet daadwerkelijk kennis heeft kunnen nemen vóór het sluiten van de overeenkomst. Bijvoorbeeld: een clausule die stelt dat een door de klant getekende bestelbon slechts verbindend wordt voor de leverancier na een schriftelijke orderbevestiging, dreigt onrechtmatig te worden bevonden ingevolge voormelde bepaling 1°. Of een beding dat stelt dat de gewone rechtbanken niet bevoegd zijn voor vorderingen van de klant, maar enkel arbitrage (voormelde bepaling 3°). De “grijze” lijst van onrechtmatige bedingen worden behoudens bewijs van het tegendeel vermoed onrechtmatig te zijn (art. VI.91/5 WER). Deze zijn de bedingen die ertoe strekken : 1° de onderneming het recht te verlenen om zonder geldige reden de prijs, de kenmerken of de voorwaarden van de overeenkomst eenzijdig te wijzigen; 2° een overeenkomst van bepaalde duur stilzwijgend te verlengen of te vernieuwen, zonder opgave van een redelijke opzegtermijn; 3° zonder tegenprestatie het economische risico op een partij leggen indien die normaliter op de andere onderneming of op een andere partij bij de overeenkomst rust; 4° op ongepaste wijze de wettelijke rechten van een partij uit te sluiten of te beperken in geval van volledige of gedeelde wanprestatie of gebrekkige uitvoering door de andere onderneming van een van haar contractuele verplichtingen; 5° onverminderd artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek, de partijen te verbinden zonder opgave van een redelijke opzegtermijn; 6° de onderneming te ontslaan van haar aansprakelijkheid voor haar opzet, haar zware fout of voor die van haar aangestelden of, behoudens overmacht, voor het niet-uitvoeren van de essentiële verbintenissen die het voorwerp van de overeenkomst uitmaken; 7° de bewijsmiddelen waarop de andere partij een beroep kan doen te beperken; 8° in geval van niet-uitvoering of vertraging in de uitvoering van de verbintenissen van de andere partij, schadevergoedingsbedragen vast te stellen die kennelijk niet evenredig zijn aan het nadeel dat door de onderneming kan worden geleden. De onderneming kan echter bewijzen dat deze bedingen niet onrechtmatig zijn, door bijvoorbeeld te verwijzen naar de aard van het product, de concrete omstandigheden rond de contractsluiting, de samenhang met andere bedingen, de handelsgebruiken van de sector, enz. ConclusieWaar het vroeger “vrijheid blijheid” was in het kader van overeenkomsten tussen ondernemingen, heeft de wetgever hieraan bepaalde limieten gesteld. Deze kunnen belangrijke gevolgen hebben voor u en uw onderneming. Zo kan bijvoorbeeld de door u voorziene stilzwijgende verlenging onrechtmatig worden bevonden conform VI.91/5 2° & 5° WER zodat de duur van uw overeenkomst aanzienlijk beperkt wordt. Het is dan ook van belang om grondig de algemene voorwaarden te checken op conformiteit met voormelde bepalingen, en om bij het opstellen van nieuwe overeenkomsten te waken over deze conformiteit. PS – Inwerkingtreding nieuw bewijsrecht De bepalingen inzake het nieuw bewijsrecht zijn in werking getreden vanaf 1 november 2020. Deze bepalingen hebben onmiddellijke werking, wat impliceert dat zij onder meer van toepassing zijn op overeenkomsten afgesloten vóór 1 november 2020 en geschillen die vóór deze datum werden ingeleid. Meer info via ons eerder artikel hieromtrent: http://www.lamotestragier.be/nl/nieuwsbrieven/detail/het-nieuwe-bewijsrecht-modern-en-soepel/P16

Read more!

Ambtshalve ontheffing VAA bewoning – negatieve uitspraak Grondwettelijk Hof – belastingplichtigen ve

27/11/2020 - Stijn Lamote

In een KB bij het Wetboek van Inkomstenbelastingen was vanaf 2012 de multiplicator 3,8 (in plaats van 1) ingeschreven bij de formule om een voordeel alle aard bewoning te berekenen. Hoven van beroep hebben deze formule ongrondwettelijk verklaard. Een van de vragen was of die ongrondwettelijkheid van een KB uitgesproken door een Hof van Beroep een nieuw feit uitmaakt op basis waarvan (voor 5 jaar terug) ambtshalve ontheffing kan worden verleend (artikel 376 WIB 92). Gisteren heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat het gerechtvaardigd is om (1) de ongrondwettelijkheid van een KB uitgesproken door hoven en rechtbanken en (2) de ongrondwettelijkheid van een wet of decreet uitgesproken door het Grondwettelijk Hof anders te behandelen (dat laatste maakt per definitie een nieuw feit uit op basis waarvan ambtshalve ontheffing kan worden verleend). Het gelijkheidsbeginsel wordt volgens het Hof met andere woorden alvast niet geschonden wanneer de ongrondwettelijkheid van een KB vastgesteld door hoven en rechtbanken geen nieuw feit zou zijn dat in aanmerking komt voor de ambtshalve ontheffing. Belastingplichtigen lijken dus een eerste veldslag te verliezen in de discussies over de ambtshalve ontheffingen van voordelen alle aard gratis bewoning. Ze verliezen een veldslag, maar daarom nog geen oorlog. Het Hof spreekt zich immers enkel uit over de discriminatie en niet over de vraag of er al dan niet een nieuw feit is. Ambtshalve ontheffing kan daarnaast ook worden toegestaan op basis van een materiële vergissing (het feit dat een verkeerde multiplicator is toegepast); ook dat zou nog een ambtshalve ontheffing kunnen verantwoorden. Wordt vervolgd dus … Later hierover meer.

Read more!

Kaasroute tot 14.12.2020 - LAST CALL

23/11/2020 - Stijn Lamote

De kaasroute, waarbij schenkingen in het buitenland kunnen plaatsvinden zonder het verschuldigd worden van schenkingsrechten in Vlaanderen, gaat onherroepelijk dicht vanaf 15 december 2020 (14 dagen later dan voorzien). Ons team vermogensplanning staat ook in deze rechte lijn voor u klaar - stijn@lamotestragier.be .

Read more!

Einde schenkingen in Nederland - dringend actie vereist!

23/09/2020 - Stijn Lamote

Het is al eerder in onze nieuwsbrief verschenen: zoals het wetsvoorstel er vandaag bijligt, zijn er vanaf 1 december 2020 ook 3% schenkingsrechten verschuldigd bij schenkingen (van aandelen, beleggingsportefeuilles, maatschappen, kunst, …) in Nederland. Tot dan zijn er geen schenkingsrechten. Vanaf 1 december 2020 wordt fiscaal optimaal aan successieplanning doen met andere woorden weer iets moeilijker… Wie (al) een planning in gedachten heeft, rolt deze met andere woorden best uit voor 1 december 2020. De laatste weken kloppen dan ook heel wat ‘schenkers’ aan onze deur om hen te begeleiden in een successieplanning. Omdat een ‘gezonde’ successieplanning toch enige doorlooptijd vergt (intakebespreking, verzameling gegevens, ontwerp fase, besprekingsrondes, …) en de agenda’s van de Nederlandse notarissen behoorlijk onder druk staan, verzoeken wij u in voorkomend geval uw dossier zo vroeg mogelijk bij ons te introduceren en de deadline niet verder af te wachten.

Read more!

De bijzondere liquidatiereserve

17/09/2020 - Stijn Lamote

aangetekend schrijven van de fiscus De fiscus heeft de voorbije weken aan ongeveer 13.000 vennootschappen die destijds gebruik maakten van de tijdelijke overgangsmaatregel van de “bijzondere liquidatiereserve 2012-2014” een aangetekende brief verzonden. In de zomer van 2013 werd beslist om het tarief van liquidatieboni te verhogen naar 25% (ondertussen 30%). Om een massale liquidatie van vennootschappen te vermijden werd toen onmiddellijk voorzien in een (eerste) overgangsmaatregel, namelijk een systeem van “interne liquidatie” (artikel 537 WIB’92) waarbij vennootschappen de mogelijkheid verkregen om onder bepaalde voorwaarden de in het verleden opgebouwde reserves aan een aanslagvoet van 10 procent uit te keren. Later, in 2014, werd voorzien in een (tweede) permanente overgangsmaatregel, van toepassing vanaf het aanslagjaar 2015, namelijk het systeem van de “liquidatiereserve” (artikel 184 quater WIB’92) waarbij de reserves van kleine vennootschappen kunnen worden onderworpen aan een anticipatieve heffing van 10%. In 2015 werd vervolgens het systeem van de “bijzondere liquidatiereserve” (artikel 541 WIB’92) ingevoerd; dit voorzag in een systeem waarbij reserves van “kleine vennootschappen” met betrekking tot de aanslagjaren 2013 en 2014 retroactief onder voorwaarden (!) ook konden genieten van de anticipatieve heffing van 10%. Het zijn de vennootschappen die destijds gebruik maakten van dit laatste tijdelijke systeem van de “bijzondere liquidatiereserve 2012-2014”, die op heden worden aangeschreven door de fiscus. bezwaar binnen de 6 maanden…? Het aangetekend schrijven is een kennisgeving van inning van de belasting op een andere wijze dan per kohier. In dit schrijven stelt de administratie dat de destijds betaalde anticipatieve heffing van 10 procent definitief verworven is door de Belgische Staat indien aan alle voorwaarden is voldaan. Indien niet cumulatief voldaan is aan alle voorwaarden voor de bijzondere liquidatiereserve stelt de administratie dat er binnen een termijn van 6 maanden een bezwaarschrift kan worden ingediend om een terugbetaling van de destijds betaalde anticipatieve heffing/bijdrage te bekomen. De administratie sluit de brief af met de volgende mededeling “deze kennisgeving belet ons echter niet om later de voorwaarden te onderzoeken en, indien nodig, de aangegeven bijzondere liquidatiereserve (gedeeltelijk) te verwerpen in de vennootschapsbelasting”. De administratie heeft blijkbaar vastgesteld in de praktijk dat er vaak gezondigd is geweest tegen de formaliteiten en voorwaarden die dienden vervuld te zijn voor de aanleg van de “bijzondere liquidatiereserve”, waardoor er eigenlijk geen recht is op de 10% heffing. Zo rijzen er kennelijk vaak problemen rond de voorwaarden van (1) de tijdige neerlegging van de jaarrekening, (2) het bijzonder aangifteformulier dat ook als stuk moest worden gevoegd bij de aangifte in de vennootschapsbelasting en (3) – wellicht vooral - de vraag of er al dan niet sprake is van een kleine vennootschap. De “kleine vennootschap voorwaarde” is immers essentieel voor de toepassing van het gunstregime, doch uit de praktijk blijkt dat het in deze context niet altijd eenvoudig te bepalen is of er al dan niet sprake is van verbonden vennootschappen, bijvoorbeeld omdat de vennootschap één of meer andere vennootschappen controleert of omdat er sprake is van een consortium omdat bijvoorbeeld de bestuursorganen voor het merendeel bestaan uit dezelfde personen. Alsdan kan een vennootschap die op zich klein is plots groot worden ingevolge geconsolideerde benadering. Naar eigen zeggen wil de administratie door middel van dit schrijven de belastingplichtigen nog eens de kans geven om dit opnieuw te bekijken. Mocht immers blijken dat de voorwaarden voor de bijzondere liquidatiereserve niet zijn voldaan kan de belastingplichtige alsnog zelf door middel van een bezwaarschrift de destijds betaalde heffing van 10 procent terugvorderen. Na het verstrijken van de bezwaartermijn zou de destijds betaalde heffing van 10 procent volgens de administratie voor de schatkist definitief verworven zijn en kan ze niet meer worden teruggevorderd. Wanneer dan later bij een controle zou worden vastgesteld dat de liquidatiereserve ten onrechte zou zijn aangelegd en uitgekeerd, moet dan volgens de administratie bovenop de destijds betaalde 10% roerende voorheffing (bij uitkering (?)) nog eens 30% roerende voorheffing worden betaald, wat dus neerkomt op een totale belastingdruk van 40 procent op de aangelegde bijzondere liquidatiereserve. Zonder de brief was er geen enkele kennisgeving van de inning van deze bijdrage, waardoor er geen bezwaartermijn liep en waardoor de belastingplichtige dus in principe 10 jaar de tijd had om deze bijdrage in geval van discussie terug te vorderen (dit is de gemeenrechtelijke verjaringstermijn). Door het aangetekend schrijven – of de kennisgeving van inning van de belasting op een andere wijze dan per kohier – begint de bezwaartermijn nu duidelijk te lopen. … of toch niet? Ons kantoor heeft echter een aantal kritische bedenkingen bij dit alles en acht het bijvoorbeeld onder meer betwistbaar dat de betaalde heffing na de bezwaartermijn van 6 maanden niet meer zou kunnen worden teruggevorderd. Volgens ons kantoor ontstaat er immers dubbele belasting wanneer (bij uitkering (?)) alsnog 30% zou moeten worden betaald op de destijds aangelegde bijzondere liquidatiereserve waarop reeds 10% is betaald, waardoor een ambtshalve ontheffing wegens dubbele belasting principieel mogelijk moet zijn. In geval van dubbele belasting begint de termijn van 5 jaar te lopen vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting is gevestigd die de dubbele belasting heeft doen ontstaan (in casu dan de extra roerende voorheffing van 30%). Daarnaast zijn er goede argumenten om te stellen dat niet om eender welke (formele) reden het regime van de liquidatiereserve nu nog kan ontzegd worden. evalueren en anticiperen… Los van deze bedenkingen is het echter wel duidelijk dat belastingplichtigen die dergelijk schrijven hebben ontvangen een praktisch grote kans lopen op controle van de destijds aangelegde bijzondere liquidatiereserve. In die zin is het wel raadzaam om in dossiers nu proactief na te gaan of alle voorwaarden voorzien in artikel 541 WIB’92 destijds werden vervuld. Mocht een liquidatiereserve destijds niet correct aangelegd zijn geweest, kan vervolgens nagedacht worden of de belastingplichtige in kwestie een bezwaar al dan niet opportuun acht.

Read more!

Meer duidelijkheid over timing einde kaasroute

07/07/2020 - Stijn Lamote

Wij berichtten u vorige week over het einde van de ‘kaasroute’. Zie nieuwsbrief d.d. 26.06.2020: ‘Einde van de kaasroute op 20 juli 2020?’ Deze namiddag 7 juli 2020 heeft de Kamercommissie Financiën het voorstel om deze route te sluiten effectief aangenomen. De door de commissie aangenomen tekst voorziet deze sluiting evenwel pas vanaf 1 december 2020. De tekst moet nu nog naar de plenaire vergadering; de kans dat de tekst daar niet aangenomen wordt, is bijzonder klein geworden. Tot 30 november 2020 zouden schenkingen in Nederland met andere woorden zonder heffing van schenkingsrechten mogelijk blijven.

Read more!

Wat is trending in fiscale geschillen en fiscaal strafrecht (deel 1)

07/11/2019 - Stijn Lamote

Een fiscale controle leidt doorgaans tot discussies over principes en/of over feiten. De feiten verschillen van dossier tot dossier, zodat de aanpak steeds verschilt. Wat de principes betreft, stellen we als kantoor vast dat dezelfde thema’s vaak terugkeren, en dat de administratie zich nogal principieel opstelt.

Met een driedelige reeks lichten we telkens enkele hot topics toe.

In dit eerste luik komen aan bod:

  • Aftrek privaat aangewend vastgoed in vennootschappen
  • Aftrek intresten leningen voor dividenduitkeringen of kapitaalverminderingen
  • Fiscaal domicilie vennootschappen/natuurlijke personen
  • Terbeschikkingstelling onroerend goed door vennootschap - voordeel alle aard bewoning personenbelasting

Aftrek privaat aangewend vastgoed in vennootschappen

De aftrek voor kosten van onroerende goederen die privé aangewend worden door bedrijfsleiders, wordt door de rechtspraak aan strengere voorwaarden onderworpen. De administratie pikt hier gretig op in. Indien de kosten van dergelijke onroerende goederen niet in evenwicht zijn met de inkomsten die de vennootschap uit deze onroerende goederen verkrijgt, stelt de administratie de aftrek in vraag.

In bepaalde dossiers aanvaardt de rechtspraak èn de administratie evenwel de aftrek wanneer de vennootschap kan aantonen dat de gemaakte kosten kaderen in het toekennen van een verloning. Dit is de toepassing van de zogenaamde bezoldigingstheorie. Om dit argument met succes te kunnen inroepen is het enerzijds aangewezen dat het privégebruik van de woning bij de betrokken bedrijfsleider wordt belast in de personenbelasting als een voordeel alle aard en anderzijds dat deze vorm van verloning wordt genotuleerd door de algemene vergadering, mèt de nodige aandacht voor de marktconformiteit van deze verloning. Dit vergt een afweging van de kost van de verloning tegenover opbrengsten die de prestaties van de bedrijfsleider in de schoot van de vennootschap genereren. Aangezien deze discussies vaak zeer feitelijk zijn, is een goede feitelijke onderbouwing en stoffering van het dossier van in den beginne cruciaal.

Alternatief om de aftrek te verzekeren is dat het betrokken (privaat deel van het) vastgoed verhuurd wordt aan de bedrijfsleider, doch dit veronderstelt een correcte huurprijs.

Indien noch de bezoldigingstheorie, noch de verhuurtheorie spelen, dan ligt de aftrek van de kosten moeilijker (tenzij men een actuele meerwaarde op het vastgoed kan hardmaken). Dan is het kwestie om via een akkoord dubbele belastingen te vermijden.

Indien het vastgoed zich slechts voor het vruchtgebruik in de vennootschap bevindt, dan blijkt de administratie een en ander nog scherper te benaderen, ook al is de principiële discussie uiteindelijk dezelfde.

Aftrek intresten leningen voor dividenduitkeringen of kapitaalverminderingen

De fiscus stelt ook de aftrekbaarheid van intresten van leningen die zijn aangegaan voor dividenduitkeringen of kapitaalverminderingen aan de aandeelhouder in vraag.

Indien de vennootschap onvoldoende onderbouwt dat deze leningen werden aangegaan om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, durft de administratie de aftrek van deze kosten te weigeren.

De administratie mag zich evenwel niet uitspreken over de opportuniteit van de toename van vreemd vermogen ten opzichte van de daling van het eigen vermogen. Het komt er bij dergelijke transacties wel op aan de financieringswijze te onderbouwen en dit voldoende te documenteren.

Fiscaal domicilie vennootschappen/natuurlijke personen

Er zijn meer en meer acties van de fiscus en het parket om het buitenlandse, fiscale domicilie van natuurlijke personen of vennootschappen terug te brengen naar België.

Deze acties hebben niet alleen gevolgen in de sociale zekerheid (te denken valt aan de acties in de transportsector die aan bod kwamen in de media). Ze leiden vaak tot grote geschillen in de directe en indirecte belastingen en soms zelf tot strafrechtelijke vervolgingen. Het fiscaal domicilie van een natuurlijke persoon of rechtspersoon is een zeer feitelijk gegeven, zeker in de huidige moderne samenleving waarbij algemene vergaderingen bijvoorbeeld ook via conference call enz. kunnen gehouden worden. Het is dan ook essentieel om in deze dossiers voldoende verantwoordingsstukken te verzamelen die de “realiteit” van een bepaald fiscaal domicilie kunnen aantonen en de “niet-realiteit” van een Belgisch fiscaal domicilie verdedigbaar maken.

Terbeschikkingstelling onroerend goed door vennootschap - voordeel alle aard bewoning personenbelasting

Het Hof van Beroep te Gent heeft geoordeeld dat de bepaling op grond waarvan het voordeel alle aard bewoning in de personenbelasting hoger moet worden vastgesteld wanneer een onroerend goed door een vennootschap ter beschikking wordt gesteld (toepassing van de coëfficiënt 3,8 (in voege tot met 31 december 2018)) dan wanneer het vastgoed ter beschikking wordt gesteld door een natuurlijke persoon, in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.

Het Hof heeft beslist dat het voordeel alle aard in geval van terbeschikkingstelling van een onroerend goed door de vennootschap, gelet op deze schending van het gelijkheidsbeginsel, mag worden geraamd zonder toepassing van de coëfficiënt.

Indien de aangifte in de personenbelasting over aanslagjaar 2019 nog niet ingediend werd, is het dus belangrijk om bij de berekening van het voordeel alle aard geen coëfficiënt toe te passen bij een terbeschikkingstelling van een onroerend goed door de vennootschap.

Doordat de discriminatie nu pas werd vastgesteld is het goed mogelijk dat er voor reeds gevestigde aanslagen in de personenbelasting een te hoge coëfficiënt werd toegepast. Indien de bezwaartermijn (6 maanden na datum verzending aanslagbiljet) nog loopt en er bezwaar wordt aangetekend zal de administratie in principe akkoord gaan met een ontheffing.

Indien de bezwaartermijn evenwel al verstreken is, kan er nog een verzoek tot ambtshalve ontheffing worden ingediend voor alle (eventueel aanvullende) aanslagen die vanaf 1 januari 2015 gevestigd werden. De administratie weigert vooralsnog om deze verzoeken tot ambtshalve ontheffing, bij gebreke aan een vermeend nieuw feit, toe te kennen. De lagere rechtspraak stelt de administratie hier alvast in het ongelijk. Het is dus aan te raden om voor wat betreft het verleden verzoeken tot ambtshalve ontheffing in te dienen en de afwijzingen hiervan vervolgens binnen de drie maanden voor de rechtbank te brengen. Dit kan een mooie belastingbesparing opleveren.

Los van wat voorafgaat, is er ook recente rechtspraak die bevestigt dat, als een voordeel voor een natuurlijke persoon in werkelijkheid kleiner is dan het forfaitair bepaalde, dit voordeel fiscaal kan beperkt wordt tot het werkelijk voordeel. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn voor een voordeel alle aard bewoning met betrekking tot en woning met een hoog KI, waarbij dit aanleiding geeft tot een bedrag aan voordeel alle aard dat hoger is dan de huurwaarde.

Het aantal controles en fiscale geschillen stijgt. Heel wat problematieken komen zeer geregeld terug. Belangrijk is elk geval individueel te benaderen en te evalueren en daarbij de verschilpunten met de typecasussen waarop de administratie/rechtspraak zich baseert te accentueren. Op die manier kun je een aanvaardbaar akkoord en/of een goede rechterlijke uitspraak nastreven.
Wij zijn ter beschikking voor overleg, vanaf de eerste fase van de controle, om deze strategie maximaal te bewandelen.