Deze website gebruikt verschillende soorten cookies. U kunt meer informatie over het gebruik van cookies vinden in onze cookie policy. U kunt op elk tijdstip de cookie-instellingen aanpassen via uw browser instellingen. Door verder gebruik te maken van deze website, verklaart u zich akkoord met deze cookie policy.

Accepteer

Inschrijven nieuwsbrief

Geef hieronder uw emailadres op en ontvang onze nieuwsbrieven automatisch in uw mailbox!

Inschrijven nieuwsbrief

Nieuwsbrieven

Einde van de kaasroute op 20 juli 2020?

26/06/2020 - Stijn Lamote

Schenkingen van roerende goederen gebeuren vaak in het buitenland, meestal in Nederland (vandaar de kaasroute). Daar kan men immers schenken zonder dat er schenkingsrechten verschuldigd zijn; indien er dan geen overlijden plaatsvindt binnen de drie jaar is er definitieve bevrijding van successierechten op het geschonken vermogen. Er is nu een wetsvoorstel om deze kaasroute te sluiten. Buitenlandse schenkingsaktes zouden ook in Vlaanderen moeten worden geregistreerd, en dus aanleiding geven tot schenkingsrechten, vooraleer ze van enig nut zijn in het kader van successieplanning. Naar verluidt zou er een politieke meerderheid zijn om dit wetsvoorstel in wet om te zetten. De wet zou in werking treden 10 dagen na publicatie in het staatsblad. Praktisch gezien zou de kaasroute met andere woorden tegen ongeveer 20 juli kunnen gesloten zijn. Wie nog een schenking wil doen in Nederland, vat dus best snel de koe bij de horens.

Lees meer!

Game changer bij kapitaalverminderingen en dividenduitkeringen – Cassatie verduidelijkt bewijskader

05/06/2020 - Stijn Lamote

De tijd dat zomaar aanvaard wordt dat alle kosten die voortvloeien uit het bestaan zelf van een vennootschap steeds aftrekbaar zijn, is al even voorbij. De laatste jaren heeft het Hof van Cassatie meermaals gesteld dat, om aftrekbaar te kunnen zijn, de vennootschap moet kunnen aantonen dat de kosten gemaakt zijn om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, dit is de zogenaamde finaliteitsvoorwaarde. Om aftrekbaar te kunnen zijn moeten de kosten met andere woorden worden gemaakt in het belang van de vennootschap en de vennootschap moet dit kunnen bewijzen (artikel 49 WIB 92). In deze context lokt de administratie de laatste jaren verschillende discussies uit over deze finaliteitsvoorwaarde om de volgens haar excessieve kostenaftrekken binnen vennootschappen halt toe te roepen. Te denken valt aan de verschillende vastgoedzaken waarbij bijvoorbeeld door de administratie wordt beweerd dat een appartement aan zee of een woning die ter beschikking wordt gesteld aan de bedrijfsleider deze finaliteitstoets niet zou doorstaan (ondertussen werd de aftrek evenwel reeds meermaals in de rechtspraak toegestaan op basis van de meerwaardetheorie of bezoldigingstheorie). Ook bij de FBB-zaken werd door de fiscus beweerd dat de finaliteitsvoorwaarde niet zou zijn voldaan (Cassatie oordeelde hier evenwel anders over). De finaliteitstoets wordt in dit kader ook gecontroleerd in dossiers waarbij financieringskosten (interestkosten van een lening) worden gemaakt om bijvoorbeeld te kunnen overgaan tot een kapitaalvermindering of dividenduitkering. In twee pilootdossiers, waaronder de zaak van de nv Nyrstar, nam de BBI het standpunt in dat dergelijke financieringskosten onmogelijk de finaliteitstoets kunnen doorstaan en dus nooit aftrekbaar kunnen zijn. Standpunt dat uiteraard veel stof liet opwaaien in de rechtsleer. Het Hof van Beroep te Gent en het Hof van Beroep te Antwerpen gaf de BBI evenwel in deze twee pilootdossiers twee keer gelijk en weigerde dus de aftrek van de financieringskosten omdat de finaliteitsvoorwaarde niet zou zijn bewezen. In de zaak van de nv Nyrstar heeft het Hof van Cassatie echter recent een zeer duidelijk standpunt ingenomen in deze problematiek. In een arrest van 19 maart 2020 heeft het Hof van Cassatie klaar en duidelijk beslist dat dergelijke financieringskosten wel degelijk aftrekbaar kunnen zijn, doch dat het daarvoor aan de vennootschap toekomt te bewijzen dat de interestlasten - en dus niet de kapitaalvermindering of de dividenduitkering zelf! (daarvan kan de fiscus de opportuniteit niet beoordelen) - voldoen aan de finaliteitsvoorwaarde. De loutere omstandigheid dat een vennootschap op het ogenblik dat zij betalingen moet uitvoeren, over onvoldoende liquiditeiten beschikt en bijgevolg een lening aangaat om die betalingen uit te voeren, volstaat volgens het Hof van Cassatie evenwel niet als bewijs. Het Hof geeft als voorbeeld dat het afdoende bewijs wel kan geleverd worden door aan te tonen dat de lening werd aangegaan om het verlies te voorkomen van activa die worden gebruikt om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden. De BBI krijgt dus ongelijk alwaar zij de mening is toegedaan dat dergelijke financieringskosten sowieso niet aftrekbaar zijn. De BBI krijgt ook ongelijk alwaar zij de opportuniteit van een kapitaalvermindering of dividenduitkering zou mogen beoordelen, dat is de vrije keuze van de aandeelhouders van de vennootschap. De invulling van de bewijslast is dus (andermaal) cruciaal, en een verwittigd man is er twee waard. Overdenk en documenteer bij een kapitaalvermindering en/of dividenduitkering de financieringsstrategie (bv documenteren en notuleren dat het aangaan van een lening nodig is om de liquiditeitsbuffer te kunnen behouden en/of inkomstengenererende activa niet van de hand te moeten doen)! Desgevallend kun je dit preventief laten screenen.

Lees meer!

Fiscale kwartaalbrief 2020/1

21/04/2020 - Stijn Lamote

In deze fiscale kwartaalbrief brengen wij u in kort bestek een overzicht van de zaken die over het afgelopen kwartaal in de fiscale wetgeving, rechtspraak en administratieve beslissingen in het oog sprongen. U kunt bij ons terecht voor de achterliggende documentatie en/of voor overleg over de toepassing ervan in uw dossiers. vennootschapsbelasting De meerwaarde theorie houdt in dat een onroerend goed fiscaal afschrijfbaar is in de vennootschap, alleen al door de mogelijkheid om in de toekomst op datzelfde onroerend goed een meerwaarde te realiseren (artikel 49 WIB 92). En dit ongeacht het gebruik van het onroerend goed (bv ter beschikking stelling aan de bedrijfsleider). Deze theorie vindt steeds meer bijval. Nadat eerder het Hof Gent (Gent, 3 december 2019) zo besliste, deelt ook het Hof Antwerpen dit standpunt (Antwerpen, 14 januari 2020). Dit veronderstelt wel dat het vastgoed zich in volle eigendom in de vennootschap bevindt. Met ingang van aanslagjaar 2019 kunnen ingevolge de hervorming van de vennootschapsbelasting voorzieningen nog slechts fiscaal vrijgesteld worden voor zover (1) de voorzieningen voortvloeien “uit verbintenissen die door de onderneming zijn aangegaan gedurende het belastbaar tijdperk of een van de voorafgaande belastbare tijdperken” of (2) de voorzieningen voortvloeien uit “wettelijke of reglementaire verplichtingen” (artikel 194 WIB 92). De rulingpraktijk toetst de praktijk aan deze verstrengde vrijstellingsvoorwaarden. De voorziening voor ontslaguitkering bij collectief ontslag komt in aanmerking voor fiscale vrijstelling. De voorzieningen voor onderhoudskosten en de voorzieningen voor herstellingen en groot onderhoud komen (in tegenstelling tot wat voorheen het geval was) niet langer in aanmerking omdat dit in principe kosten zijn die vrijwillig worden aangegaan. De btw op kosten van onthaal is toch aftrekbaar indien deze kosten tegelijkertijd kwalificeren als kosten van publiciteit. In de vennootschapsbelasting wordt er evenwel (voorlopig?) strenger geoordeeld. Receptiekosten zijn slechts voor 50% aftrekbaar (artikel 53, 8° WIB 92), terwijl restaurantkosten slechts ten belope van 69% aftrekbaar zijn (artikel 53, 8bis WIB 92), zelfs al maken ze telkens tegelijkertijd publiciteitskosten (bv naar aanleiding van een event rond de lancering van een nieuwe kledinglijn) uit. De aard van de uitgaven, primeert op het doel ervan (circulaire 2020/C/42 van 17 maart 2020). De administratie komt daarmee terug op een eerder andersluidend standpunt van de Minister van Financiën. Vraag is of het retroactief karakter van dit standpunt niet strijdig is met het vertrouwensbeginsel. Alleen als de fiscus simulatie bewijst, kan de fiscus het bestaan van een vennootschap negeren. De inkomstenbelastingen dienen immers, onder voorbehoud van antimisbruikbepalingen, te worden geheven op de werkelijke en niet gesimuleerde gehanteerde juridische constructies (Cassatie, 2 januari 2020). Het arrest is een nuttig precedent voor natuurlijke personen die hun prestaties leveren via managementvennootschap. Er is een circulaire verschenen waarin een overzicht wordt gegeven van de OESO richtlijnen inzake verrekenprijzen van multinationale ondernemingen en belastingadministraties (Circulaire 2020/C/35 van 25 februari 2020). Er is in het kader van de hervorming van de vennootschapsbelasting voor de aanslagjaren 2021 en 2022 de mogelijkheid om voorheen belastingvrij gereserveerde winsten om te zetten in belaste reserves, en dat tegen een verlaagd tarief van 15% (algemeen) of 10% (mits investeringen); de grondslag vinden we terug in artikel 519ter WIB 92. Deze belastingvrije reserves zouden normalerwijze ooit belast worden aan het normale tarief; of deze beweging de moeite waard is, hangt dus af van een actuariële berekening: een euro waarvan men voorziet dat hij bv. pas binnen twintig jaar moet betaald worden, is minder waard dan een euro die men vandaag betaalt. In een circulaire verduidelijkt de administratie nu een en ander (circulaire 2019/c/24 van 19 maart 2019). De verduidelijkingen zijn onder andere de volgende: - vooreerst moet gesteld dat deze regeling optioneel is; het kan nuttiger zijn om belastingvrije reserves te laten belasten tegen het normale tarief, omdat er bv. verliezen van het boekjaar zijn; - de reserves die in aanmerking komen zijn onder andere: vrijgestelde verwezenlijkte meerwaarden onder de onaantastbaarheidsvoorwaarde (uitsluiting voor meerwaarden op bedrijfsvoertuigen bedoeld in artikel 44bis WIB 92, gespreid te belasten meerwaarden in de zin van artikel 47 WIB 92 en meerwaarden op binnenschepen en zeeschepen; vrijgestelde winsten van inschakelingsbedrijven; de investeringsreserve van artikel 194 quater WIB 92; … De grondslag waarop de aftrekbeperking voor bedrijfswagens (artikel 66 WIB 92) in hoofde van de vennootschap moet worden toegepast, wordt verminderd met de eigen bijdrage van de bedrijfsleider/werknemer voor het genoten voordeel (Gent, 17 december 2019). Interesten van leningen (die een aandeelhouder/bestuurder aan zijn vennootschap toestaat) zijn slechts aftrekbaar voor zover ze niet hoger zijn dan de marktrente (artikel 55 WIB 92). Deze marktrente wordt voor 2020 bepaald op 4,06%. Een Porsche Cayenne hybride heeft een dermate duurzame kwaliteit dat een afschrijving over 7 (in plaats van 5 jaar) jaar wenselijk is (Antwerpen, 7 oktober 2019).personenbelasting Een natuurlijk persoon die in vennootschap B optreedt als vaste vertegenwoordiger van de besturende vennootschap A in B, oefent in B “gelijksoortige functies” uit als die van een (rechtstreeks) bestuurder zodat hij fiscaal aan te merken is als bedrijfsleider van de eerste categorie (artikel 32, al. 1, 1° WIB 92) (Cassatie, 23 januari 2020). Dit heeft onder andere een impact op de herkwalificatie van interesten in dividenden bij rentegevende voorschotten en de herkwalificatie van huur in beroepsinkomen wanneer een bedrijfsleider aan zijn vennootschap verhuurt; beide herkwalificaties zijn enkel toepasselijk bij een bedrijfsleider eerste categorie. Wanneer een bestuurder een renteloze schuld heeft ten aanzien van zijn vennootschap bedraagt het voordeel alle aard 8,78% (artikel 36 WIB 92); indien de lening evenwel een vaste looptijd heeft, wordt er gewerkt met een maandelijks lastenpercentage van 0,12% (KB, 17 februari 2020). De forfaitaire waardering van een voordeel alle aard (artikel 36 WIB 92) is niet van toepassing als de belastingplichtige kan aantonen dat de marktwaarde van het voordeel lager is en de belastingplichtige dit kan bewijzen (Antwerpen, 28 mei 2019). De administratie beraadt zich over deze belangrijke rechtspraak … Voor het VVPRbis regime (artikel 269 §2 WIB 92) is het ook volgens de rulingcommissie voldoende dat de inbreng is volstort op het ogenblik dat de dividenden worden uitgekeerd (voorafgaande beslissing nr. 2019.0658).onroerende voorheffing Onroerende goederen die door de belastingplichtige of bewoner zonder winstoogmerk een bijzondere bestemming krijgen, zijn in principe vrijgesteld van onroerende voorheffing (artikel 253 WIB 92, artikel 2.1.6.0.1. VCF). In de wet zelf is een uitdrukkelijke vrijstelling voorzien als het gaat om een bestemming voor “het openbaar uitoefenen van een eredienst of van vrijzinnige morele dienstverlening, voor onderwijs, voor het vestigen van hospitalen, klinieken, dispensaria, rusthuizen, of vakantiehuizen voor kinderen of gepensioneerden.” Daarnaast vermeldt de wet een soort van restcategorie, het gaat om onroerende goederen die, zonder winstoogmerk, een bestemming als “weldadigheidsinstelling” krijgen die “soortgelijk” is aan de in de wet zelf genoemde bestemmingen. Een VZW die een “kringloopwinkel” uitbaat en zich bezighoudt met een “sociaal tewerkstellingscentrum” krijgt in die context haar vrijstelling van onroerende voorheffing bevestigd (Antwerpen, 29 oktober 2019).internationaal fiscaal recht Op grond van het Belgisch-Frans dubbelbelastingverdrag mag Frankrijk op dividenden een bronheffing inhouden (van in principe maximaal 15%), terwijl België de inkomsten mag onderwerpen aan belasting (artikel 15 dubbelbelastingverdrag België – Frankrijk). Het dubbelbelastingverdrag voorziet een verrekening van de Frans belasting in België (FBB). België heeft deze verrekening evenwel intern afgeschaft voor particuliere situaties. Gezien de primauteit van het internationale recht op het nationale recht, waarbij het dubbelbelastingverdrag wel in deze verrekening voorziet, is België evenwel verplicht tot het verlenen van deze verrekening (Antwerpen, 17 december 2019).btw Naar aanleiding van de invoering van de optie om de verhuur van een nieuw gebouw te onderwerpen aan de btw, werden ook de herzieningsregels aangepast. De herzieningstermijn bedraagt in dat geval 25 jaar in plaats van de gebruikelijke 15 jaar (artikel 9 BTW KB nr. 3). De vijfjarige herzieningstermijn voor omvorming of verbetering van gebouwen is niet gewijzigd, ook al wordt er met btw verhuurd in kader van dit optiestelsel. De administratie heeft omtrent deze regelgeving een circulaire gepubliceerd: Circulaire 2019/C/134 van 17 december 2019. In de circulaire komt onder meer duidelijk naar voor dat een gedeelte van een gebouw dat op autonome wijze kan worden verhuurd (bv. een verdieping), telkens onder een eigen regeling kan vallen; dit betekent dat een gedeelte van een gebouw kan worden verhuurd met btw onder de keuzeregeling, terwijl een ander gedeelte kan worden verhuurd met vrijstelling van btw. Indien een verhuurcontract met btw plaatsvindt (cfr. keuzerecht), dan brengt de registratie hiervan toch het registratierecht van 0,2% (artikel 83, eerste lid, 1° W. Reg.) met zich mee, ondanks de toepasselijkheid van de btw (beslissing nr. EE/107.200).fiscale procedure en fiscaal strafrecht Het Hof van Beroep van Gent doet een zeer belangrijke uitspraak inzake de algemene antimisbruikbepaling ingevoerd in 2012 (artikel 344 §1 WIB 92). Deze heeft geen retroactieve werking. Indien de fiscus misbruik ontwaart, kan zij de antimisbruikbepaling niet toepassen op een reeks van handelingen (bv inbreng van aandelen in een holding gevolgd door een kapitaalvermindering) indien niet alle handelingen vanaf 2012 zijn gesteld (Gent, 3 december 2020). De rechtbank van Antwerpen had eerder al eenzelfde standpunt ingenomen (Rb. Antwerpen, 29 oktober 2018). Dit zijn mokerslagen voor het succes van de antimisbruikbepaling. Een huisvisitatie door een fiscaal ambtenaar van “particuliere woningen of bewoonde lokalen” vereist een machtiging van de rechter in de politierechtbank (artikel 319, alinea 2 WIB 92; artikel 63 BTW-Wetboek). Deze machtiging moet gemotiveerd zijn. In een bepaald geval verwees de machtiging naar de regelgeving in de BTW, terwijl de vaststellingen uiteindelijk werden gebruikt in de inkomstenbelastingen. Dit maakte de machtiging – en dus de visitatie – … en dus de daarop gebaseerde aanslag ongeldig (Rb. Gent, 12 december 2019). In de praktijk stellen zich wel meer problemen met de motivering van de machtigingen. Met ingang van de wet van 5 mei 2019 houdende diverse bepalingen in strafzaken heeft de wetgever onder meer gesleuteld aan het overleg tussen de fiscus en het parket via het invoeren van een verplicht overleg over welbepaalde fraudedossiers, met de daaraan gekoppelde verplichting in hoofde van de adviseurs-generaal om de dossiers ernstige fiscale fraude aan te geven bij het parket. Een KB legt nu de criteria vast wanneer er sprake is van ernstige fiscale fraude (KB , 9 februari 2020). Dit is het geval wanneer de feiten beantwoorden aan minstens één van volgende criteria: (1) de feiten kenmerken zich door een ernstig en georganiseerd karakter; (2) of er zijn aanwijzingen dat de feiten samenhangend zijn met gemeenrechtelijke misdrijven met een ernstig financieel, economisch, fiscaal of sociale component of ernstige elementen van corruptie; (3) voor het onderzoek naar de feiten moeten er gerechtelijke opsporingshandelingen worden uitgevoerd; (4) er zijn ernstige aanwijzingen dat de feiten dienen ter financiering van de activiteiten van een terroristische groep of criminele organisatie. Gestolen bankgegevens kunnen door de fiscus worden gebruikt bij een taxatie, voor zover de fiscus zelf geen fout heeft begaan (Antwerpen, 19 november 2019). Dit is een toepassing van de Antigoonleer (het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs voor het vaststellen van de belastingschuld, is niet principieel verboden). De aanslag geheime commissielonen (artikel 219 WIB 92) kan niet worden toegepast in hoofde van de (voordeel) verstrekkende vennootschap indien de genieter van het voordeel ondubbelzinnig werd geïdentificeerd zodat de administratie hem nog heeft kunnen belasten, ongeacht of de fiscus dit ook effectief heeft gedaan (Antwerpen, 7 januari 2020). Tegen een (negatieve) ruling kan opgekomen worden bij de rechtbank met oog op vernietiging (Rb. Brussel, 3 februari 2020). Bij het systeem van ambtshalve ontheffing kan tegen een aanslag opgekomen worden tot 5 jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de aanslag werd gevestigd (in de plaats van de 6 maanden bij een bezwaar), dit in een limitatief aantal gevallen waaronder het geval van materiële vergissing. Het begrip materiële vergissing wordt door de fiscus eng geïnterpreteerd. Het Hof van Beroep Gent interpreteert dit evenwel steeds ruimer. Een verstrooidheid die niet kan vermoed zijn het gevolg te zijn van enige juridische beoordeling of van een beredeneerde intellectuele keuze, kwalificeert als een materiële vergissing (Gent, 3 december 2019). Deze beslissing is vermoedelijk gesteund op het feit dat het regime van de ambtshalve ontheffing is ingegeven door de billijkheid. Een subsidiaire aanslag (artikel 356 WIB 92) is een aanslag die de administratie voorlegt aan de rechtbank nadat de oorspronkelijke aanslag werd vernietigd door de rechtbank/het Hof. Het Hof van Cassatie stelt dat een subsidiaire aanslag geen hogere belastbare grondslag mag treffen dan de oorspronkelijke aanslag (Cass, 23 januari 2020).erfbelasting / schenkbelasting / successieplanning Er is in de erfbelasting een gunstregeling voor familiale vennootschappen (vererving aan 3% in rechte lijn – artikel 2.7.4.2.2. VCF). Voorwaarde is wel dat de vennootschap een reële economische activiteit heeft. Een vennootschap wordt geacht geen reële economische activiteit te hebben indien er (1) te weinig bezoldigingen zijn en (2) de terreinen en gebouwen meer dan 50% van het actief uitmaken. Vlabel laat wel toe dat u het tegenbewijs levert, maar dan moet u volgens Vlabel van elk van de onroerende goederen kunnen aantonen dat ze geen privé patrimonium uitmaken. Vlabel gaat er daarbij steeds van uit dat verhuurde, onroerende goederen deel uitmaken van het privé patrimonium. De rechtbank van Gent spreekt dit nu tegen. In casu was er, ondanks dat voormelde parameters niet goed zaten, een slagerij in de vennootschap geëxploiteerd. Dit volstond voor de toepasselijkheid van het gunststelsel. De aanwezigheid van een patrimoniumactiviteit naast deze van een reële economische activiteit sluit het gunststelsel niet uit (Rb. Gent, 4 februari 2020). Het inbrengen van onroerende goederen in een vennootschap, gevolgd door het wegschenken van de aandelen met toepassing van het (lage) tarief van 3% in de schenkingsrechten, is in een concreet geval geen fiscaal misbruik. Men kon immers duiden dat de inbreng in een vennootschap beantwoordde aan niet fiscale motieven – artikel 3.17.0.0.2. VCF (Gent, 17 december 2019). Dergelijk scenario kan zeer interessant zijn bij in extremis successieplanning van vastgoed (dat normaal aan de duurdere schenkingstarieven onderworpen is). Sterfhuisclausules, waarbij een echtgenoot via huwelijkscontract alle gemeenschappelijk vermogen zonder erfbelasting bekomt, blijven vrij qua erfbelasting voor zover de wijziging van het huwelijkscontract (die de sterfhuisclausule voorzag) plaatsvond voor 1 juli 2015 – artikel 2.7.1.0.4. en 2.7.1.0.2. VCF (Gent, 24 december 2019).registratierechten / vastgoedplanning In de BV is er niet langer kapitaal; zelfs voor bestaande BV’s is er vennootschapsrechtelijk met ingang van 1 januari 2020 enkel nog sprake van een – in principe onbeschikbare – eigen vermogensrekening. In de Vlaamse Codex Fiscaliteit (hierna VCF) is er een bijzondere regeling voor de toebedeling van vastgoed door een vennootschap aan haar vennoten. De regeling valt uiteen in twee luiken (artikel 2.9.1.0.4. VCF): het eerste luik leert ons dat vastgoed van een NV dat wordt toebedeeld aan een vennoot altijd onderworpen is aan het verkooprecht van 10%; het tweede luik houdt in dat dit ook geldt ten aanzien van een VOF, een commanditaire vennootschap, een BV of een CV, zij het dat daar uitzonderingen gelden (als vastgoed verkregen wordt door een vennoot die het destijds inbracht / als vastgoed verkregen wordt door een vennoot die vennoot was op het ogenblik dat de vennootschap het vastgoed met verkooprecht verkreeg); in dat geval is de transactie belastbaar volgens de gemeenrechtelijke aard van de toebedeling (verkooprecht, verdeelrecht of het algemeen vast recht); in het kader van die tweede regeling is er ook een zogenaamde wachtregeling waarin de toepassing van de registratiebelasting (in functie van de gemeenrechtelijke aard van de toebedeling) uitgesteld wordt naar een later moment bij verkrijging door alle vennoten van de betrokken vennootschap; deze wachtregeling gold tot voor kort bij de reële kapitaalvermindering of bij een vereffening van de vennootschap. In het kader van de aangepaste VCF is de wachtregeling voortaan van toepassing bij “een gehele of gedeeltelijke vereffening”. Vlabel bevestigt dat de wachtregeling blijft gelden in geval van uitkering in natura van een onroerend goed die wordt aangerekend op de ‘inbreng’ (die in de plaats is gekomen van het afgeschafte ‘kapitaal’) (Vlabel, standpunt nr. 19078 van 9 december 2019). Bij einde van opstal gaat het gebouw (de opstal) uit kracht van wet (meer bepaald door natrekking) over op de grondeigenaar, zonder toepassing van registratierechten. Er bestaat vaak discussie of er ook geen registratierechten toepasselijk zijn bij een vervroegde beëindiging van het opstalrecht: er zijn volgens het Hof van Beroep van Gent geen registratierechten verschuldigd in zoverre de vervroegde beëindiging van een opstalrecht geen (verdoken) overdrachtsovereenkomst uitmaakt en de natrekking dus ten volle speelt. Dat er op het einde van de opstal een vergoeding wordt betaald door de opstalgever/grondeigenaar aan de opstalhouder staat hieraan niet in de weg: deze vergoeding kan immers het voortijdig verlies van het tijdelijk eigendomsrecht van de opstalhouder op de gebouwen en van het genot van de opstallen compenseren (Gent, 7 januari 2020). We blijven de actualiteit voor u verder op de voet volgen en komen begin juli 2020 bij u terug met het fiscaal kwartaaloverzicht voor Q2 2020.

Lees meer!

Mokerslag voor de retroactieve toepassing van de antimisbruikbepaling

13/02/2020 - Stijn Lamote

De Programmawet van 29 maart 2012 heeft in ons wetboek van inkomstenbelastingen onder artikel 344 §1 WIB’92 een nieuwe verruimde antimisbruikbepaling ingeschreven. Zo kan er sindsdien sprake zijn van fiscaal misbruik wanneer (1) de fiscus in staat is te bewijzen dat het doel en de strekking van een bepaalde fiscale bepaling gefrustreerd zijn wanneer een bepaalde handeling niet zou belast worden én (2) de belastingplichtige daarbij niet is staat is te bewijzen dat de door hem gekozen rechtshandelingen door andere motieven worden verantwoord dan door fiscale motieven. Bij effectieve toepassing van de antimisbruikbepaling kan de fiscus de minder of niet belaste handeling negeren en de meer belaste handeling in de plaats stellen. Inwerkingtreding antimisbruikbepaling volgens de letterlijke lezing wet De inwerkingtreding van deze nieuwe antimisbruikbepaling wordt in artikel 169 van voormelde Programmawet uitdrukkelijk geregeld als volgt: “Artikel 167 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2013, alsmede op rechtshandelingen of het geheel van rechtshandelingen die zijn gesteld tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op de datum van bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad en is verbonden aan het aanslagjaar 2012. (…)” (eigen klemtoon) Uit deze bepaling blijkt duidelijk dat de nieuwe antimisbruikbepaling slechts van toepassing is op (het geheel van) rechtshandelingen gesteld vanaf aanslagjaar 2013 (met een uitzondering voor vennootschappen die anders dan per kalenderjaar boekhouden). Alle betrokken rechtshandelingen moeten daarbij dateren vanaf dit aanslagjaar 2013 en er kan geen retroactieve werking worden verleend aan de antimisbruikbepaling. Inwerkingtreding antimisbruikbepaling volgens de administratie De administratie interpreteert deze nochtans duidelijke wetsbepaling evenwel anders. In haar Circulaire Ci. RH. 81/616.207 d.d. 4 mei 2012 stelt de administratie dat het inzake de inkomstenbelastingen voor de toepassing van de antimisbruikbepaling volstaat dat de laatste rechtshandeling, die deel uitmaakt van een “geheel van rechtshandelingen die een zelfde verrichting tot stand brengt”, in de loop van het aanslagjaar 2013 en volgende gesteld is, opdat artikel 344, §1, (nieuw) WIB’92 toepassing zou kunnen vinden op het geheel van de rechtshandelingen (m.i.v. de rechtshandelingen die vóórdien werden gesteld). Typecasus: de step-up (inbreng aandelen in holding gevolgd door kapitaalvermindering) Dit standpunt van de administratie impliceert bijvoorbeeld dat zij op een rechtshandeling uit de jaren ‘90 in combinatie met rechtshandelingen vanaf aanslagjaar 2013 - te denken valt aan de kapitaalinbrengen in het kader van een step-up die dateert van voor de inwerkingtreding van de antimisbruikbepaling en de daaraan gekoppelde kapitaalvermindering vanaf aanslagjaar 2013 - de nieuwe antimisbruikbepaling zou kunnen loslaten, om de loutere reden dat de laatste rechtshandeling (in de betrokken casus de kapitaalvermindering vanaf aanslagjaar 2013) heeft plaatsgevonden vanaf aanslagjaar 2013. Van in het begin werd dit standpunt van de fiscus sterk bekritiseerd omdat dit vooreerst niet voortvloeit uit de tekst van de wet en bovendien in strijd is met het beginsel van de voorzienbaarheid van de wet. Men kan immers van de burger niet verwachten dat hij bij het stellen van rechtshandelingen in de jaren die aanslagjaar 2013 voorafgaan (bijvoorbeeld de jaren ’90) weet heeft van de latere inwerkingtreding van een nieuwe anti-rechtsmisbruikbepaling, die pas later de door hem in tempore non suspecto gestelde handeling fiscaal kan gaan beïnvloeden. Dit zou neerkomen op een ontoelaatbare retroactieve toepassing van fiscale wetgeving, waardoor de rechtszekerheid in het gedrang komt. Ondanks deze stevige kritiek vanuit de rechtsleer bevestigden reeds enkele rechtbanken van eerste aanleg (Antwerpen, Brugge,..) het standpunt van de fiscus dat het voor de toepassing van de nieuwe antimisbruikbepaling volstaat dat de laatste handeling van het geheel van rechtshandeling plaatsvindt vanaf aanslagjaar 2013 (met een uitzondering voor vennootschappen die anders dan per kalenderjaar boekhouden). Gent, 3 december 2019: geen retroactieve toepassing antimisbruikbepaling Het Hof van Beroep te Gent oordeelt daar nu uitdrukkelijk anders over. In een recent arrest van 3 december 2019 roept het Hof de fiscus halt toe en oordeelt het letterlijk dat de lezing van de administratie dat, indien een geheel van rechtshandelingen wordt geviseerd, enkel de laatste van de rechtshandelingen moet zijn gesteld binnen het temporeel toepassingsgebied van artikel 344 §1 WIB’92, geen steun vindt in de wet. Dit arrest is voor de hangende geschillen met betrekking tot de nieuwe antimisbruikbepaling, dan ook bijzonder relevant, inzonderheid voor de vaak geviseerde step-up constructies, zijnde structuren waarbij er boven de werkvennootschap een holding wordt opgericht door middel van een inbreng in natura van de aandelen van de werkvennootschap(pen) waarbij er vervolgens - gefinancierd met dividenden van de werkvennootschap(pen) - een belastingvrije kapitaalvermindering plaatsvindt in de holdingvennootschap. Indien de kapitaalinbreng zich situeert vóór de temporele inwerkingtreding van de nieuwe antimisbruikbepaling kan de fiscus op basis van deze rechtspraak hier niet langer de antimisbruikbepaling op los laten. Mogelijk wordt dit arrest voorgelegd aan Cassatie,, doch het is alvast zeer positief dat het Hof van Beroep te Gent de visie van de administratie aan diggelen slaat. Belastingplichtigen die worden geconfronteerd met een retroactieve toepassing van de nieuwe antimisbruikbepaling hebben met dit arrest dan ook krachtige munitie om de strijd met de fiscus aan te gaan.

Lees meer!

Wanneer rinkelt de alarmbel onder het nieuwe WVV?

16/01/2020 - Bram Stragier, Steve Bonte

Gezien de afschaffing van het kapitaal, wordt logischerwijs ook de alarmbelprocedure voor de BV anders ingevuld onder het nieuwe WVV. Net zoals bij rechtstreekse en onrechtstreekse vermogensuitkeringen aan de aandeelhouders, hanteert het WVV ook hier de balans- en liquiditeitstest. Het bestuursorgaan is verplicht de algemene vergadering van aandeelhouders bijeen te roepen (i) wanneer het netto-actief negatief dreigt te worden of is geworden (balanstest), of (ii) wanneer het vaststelt dat het niet langer vaststaat dat de vennootschap volgens de redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen in staat zal zijn nog minstens twaalf maanden haar schulden te voldoen naarmate ze opeisbaar worden (liquiditeitstest). De nieuwe regels inzake de alarmbelprocedure zijn nog steeds dwingend van aard, en gelden bijgevolg automatisch sinds 1 januari 2020. Dit betekent dat in de vennootschappen waar de balans- of liquiditeitstest op datum van de inwerkingtreding faalt, vóór 1 maart 2020 toepassing moet gemaakt worden van de alarmbelprocedure. De verplichting van het bestuursorgaan blijft grotendeels hetzelfde als onder het (vroegere) Wetboek van Vennootschappen. Het bestuursorgaan moet in een bijzonder verslag uiteenzetten welke maatregelen het voorstelt om de continuïteit van de vennootschap te vrijwaren. Daarnaast moet het bestuursorgaan de algemene vergadering tijdig bijeenroepen om te besluiten over de ontbinding van de vennootschap of over de in de agenda aangekondigde maatregelen om de continuïteit van de vennootschap te vrijwaren. Tijdig betekent dat de algemene vergadering moet bijeenkomen binnen de twee maanden nadat voormelde toestand volgens de balans- of liquiditeitstest werd of had moeten vastgesteld worden. De maatregelen moeten in de agenda worden vermeld en wanneer het verslag ontbreekt, is het besluit van de algemene vergadering nietig. In zijn arrest van 24 mei 2018 bevestigde het Hof van Cassatie dat het startpunt van de termijn van twee maanden vroeger valt dan de dag waarop de jaarrekening aan de algemene vergadering wordt voorgesteld. Het bestuursorgaan moet de jaarrekening immers opmaken en ter zetel van de vennootschap neerleggen uiterlijk vijftien dagen voor de jaarvergadering. Wanneer de vennootschap onder de commissarisplicht valt, moet het bestuursorgaan de jaarrekening aan de commissaris meedelen uiterlijk een maand voor de jaarvergadering, en in geval van genoteerde vennootschappen zelfs vijfenveertig dagen. Dit is dus telkens de uiterste startdatum van de tweemaandentermijn (in de hypothese dat het bestuursorgaan de jaarrekening niet eerder effectief opgemaakt heeft). De verplichting geldt niet alleen n.a.v. de opmaak van de jaarrekening, maar ook wanneer het falen van de balans- of liquiditeitstest redelijkerwijze anders dan uit de jaarrekening blijkt. Dit kan het geval zijn bij een commerciële tegenslag of andere calamiteit die de liquiditeitspositie doet wankelen. Met andere woorden, wanneer de alarmbel rinkelt, al dan niet in de jaarrekening, reageert het bestuursorgaan maar beter direct. Wat wel wijzigt onder het WVV is dat het bestuursorgaan van de BV, nadat het de alarmbelprocedure een eerste maal heeft toegepast, gedurende de twaalf maanden na de bijeenroeping niet meer verplicht is de algemene vergadering om dezelfde reden opnieuw bijeen te roepen. Er is derhalve een periodieke jaarlijkse verplichting ingevoerd, die komaf maakt met de zienswijze dat de alarmbelprocedure slechts opnieuw moet worden toegepast wanneer men onder een andere drempel zakt of wanneer het vennootschapsvermogen zich tijdelijk herstelt, om vervolgens opnieuw onder dezelfde drempel te zakken. Tenslotte geldt in de BV evident niet langer dat derden de ontbinding van de vennootschap kunnen vorderen, indien het eigen vermogen zou dalen tot beneden het bedrag van het wettelijke minimumkapitaal. De alarmbelprocedure vraagt onder het nieuwe WVV een verhoogde waakzaamheid. De gekende netto-actieftest wordt aangevuld met een permanente liquiditeitstoets en het bestuursorgaan moet ageren van zodra één van beide testen faalt, of zij dit falen redelijkerwijs had moeten vaststellen. Eens te meer blijkt dat het WVV de verantwoordelijkheden aanscherpt. De regeling is van dwingend recht en is automatisch in werking getreden op 1 januari 2020. Voor vennootschappen met een wankele liquiditeitspositie, is het aangewezen om voor 1 maart 2020 toepassing te maken van de nieuwe alarmbelprocedure.

Lees meer!

Privaat vastgoed in vennootschap dan toch aftrekbaar: de herboren meerwaardetheorie

19/12/2019 - Stijn Lamote

Ons kantoor becommentarieerde het belangrijke arrest van 3 december 2019 van het Hof te Gent omtrent de aftrekbaarheid van kosten op privaat vastgoed. Deze bijdrage verscheen in het vaktijdschrift Fiscale Actualiteit met als titel “Privaat vastgoed in vennootschap dan toch aftrekbaar: de herboren meerwaarde theorie.” In essentie komt deze rechtspraak erop neer dat kosten van een privaat vastgoed in een vennootschap aftrekbaar zijn indien er kan worden aangetoond dat de vennootschap op dat vastgoed vroeg of laat een (belastbare) meerwaarde zou kunnen realiseren. Download hier het artikel.

Lees meer!

Is uw vennootschap klaar voor het nieuwe jaar?

13/12/2019 - Bram Stragier, Stijn Lamote

Het nieuw Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) is sinds 1 mei 2019 in werking voor nieuwe vennootschappen. Bestaande vennootschappen kunnen zich sinds diezelfde datum vrijwillig aan het nieuwe WVV onderwerpen. Vanaf 1 januari 2020 zijn evenwel de dwingende bepalingen van de nieuwe wet automatisch van toepassing op de bestaande vennootschappen, ook voor deze die van deze ‘opt-in mogelijkheid’ nog geen gebruik gemaakt hebben. Tijd voor een overzicht en een to do – lijstje. Afschaffing kapitaalbegrip bij de BV en CV Bij BVBA’s en ‘onechte’ CVBA’s worden het kapitaal en de wettelijke reserve van rechtswege en zonder vervulling van enige formaliteit per 1/1/2020 omgevormd in een statutair onbeschikbare eigen vermogensrekening. De uitkering van (een deel van) deze statutair onbeschikbare eigen vermogensrekening of de omzetting ervan naar een beschikbare eigen vermogensrekening vereist steeds een statutenwijziging. ‘Beschikbaar’ eigen vermogen kan daarentegen zonder statutenwijziging uitgekeerd worden. Dit kan met een beslissing van de algemene vergadering en er is geen publiciteit of wachttermijn. Wel is vereist dat men bij die uitkering slaagt voor de netto-actieftest en de liquiditeitstest. De toets en het slagen van deze dubbele uitkeringstest wordt verplicht voor iedere uitkering van vermogen na 1 januari 2020 in een BV (terugbetalingen van inbreng, dividenden, tantièmes, verkrijgen van eigen aandelen, uitkeren scheidingsaandeel). Een en ander is zelfs strafrechtelijk beteugeld. Tot 1 januari 2020 geldt enkel de netto-actieftest … Via opt-in kan men voor 31 december 2019 kapitaal omzetten in ‘beschikbaar eigen vermogen’, zodat dit nadien zonder statutenwijziging uitkeerbaar wordt (mits dubbele test). Indien er (belangrijke) bancaire kredieten zijn, wordt dit best eerst even met de bankier afgetoetst. Automatische overgang naar BV Met de jaarovergang zullen ook de nieuwe benamingen en afkortingen van de nieuwe vennootschapsvormen van toepassing zijn. De bestaande BVBA’s moeten vanaf 1 januari 2020 op hun facturen, website en alle andere stukken opnemen dat ze BV zijn. Elke CVBA zal zelf moeten bepalen of ze aan de nieuwe definitie van een coöperatieve vennootschap voldoet. Voldoet ze aan de definitie, dan gaat ze vanaf 1 januari 2020 door het leven als een CV en moet ze deze vermelding ook opnemen. Voldoet ze niet aan de definitie, dan blijft de vennootschap een CVBA tot ze wordt omgevormd in een BV (uiterlijk tegen 1 januari 2024). Een CVBA die niet aan de definitie voldoet, doet er goed aan om via een statutenwijziging om te schakelen naar een BV, om te vermijden dat de vennootschap geregeerd wordt door zowel de oude CVBA-regels, als door de nieuwe, dwingende BV-regels, als door (onaangepaste) statutaire regels. Bestuur De belangenconflictregeling wordt verstrengd. Bij een belangenconflict moet de betrokken bestuurder zich voortaan onthouden van deelname aan de beraadslaging en de stemming. De mogelijks soepelere belangenconflictregels uit de statuten moeten wijken voor de dwingende, nieuwe regels. De alarmbelprocedure voor de BV / CV wordt eveneens verstrengd; er wordt een parallel getrokken met de hoger omschreven netto-actief en liquiditeitstest. De procedure moet toegepast worden telkens wanneer het bestuursorgaan vaststelt dat het (i) het netto-actief van de vennootschap negatief is of dreigt te worden, en/of (ii) niet langer vaststaat dat de vennootschap, volgens redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen, in staat zal zijn om gedurende minstens de twaalf volgende maanden haar schulden te voldoen naarmate deze opeisbaar worden. Dit tijdstip zal in de regel eerder vallen dan bij de loutere netto-actiefbenadering onder het oude recht. Vennootschappen die zich per 1 januari reeds in deze situatie bevinden, zullen voor 1 maart 2020 de alarmbelprocedure moeten toepassen. De vaste vertegenwoordiger van een bestuurder-rechtspersoon kan niet eveneens in eigen hoedanigheid of als vaste vertegenwoordiger van een andere bestuurder-rechtspersoon in het bestuursorgaan zetelen. Dit is de afschaffing van de zogenaamde dubbele bestuursmandaten. Het aanduiden van een nieuwe vaste vertegenwoordiger dringt zich in voorkomend geval op tegen uiterlijk 1 januari 2020. De vaste vertegenwoordiger van een rechtspersoon moet tegen dezelfde datum ook altijd een natuurlijke persoon zijn (geen cascade meer van rechtspersonen-bestuurders). De definitie van dagelijks bestuur wordt uitgebreid. Vanaf 1 januari 2020 zal de dagelijks bestuurder van de vennootschap daarbij in principe automatisch ruimere bevoegdheden krijgen. BV’s (en dus ook oude BVBA’s) krijgen ook de mogelijkheid om een dagelijks bestuurder te benoemen. Het maximale bedrag inzake bestuurdersaansprakelijkheid wordt voortaan geplafonneerd in functie van het balanstotaal en de omzet van de vennootschap over de voorbije drie jaren. Dit laat toe om uw bestuurdersaansprakelijkheid beter te verzekeren, en moet dus leiden tot lagere premies. Roep uw makelaar erbij om dit te bespreken. Algemene vergadering Behoudens afwijkingen in de statuten, in een testament of in een overeenkomst zal voortaan de vruchtgebruiker van gesplitst aangehouden effecten de rechten uitoefenen. Ter stemming van een statutenwijziging worden de onthoudingen niet langer meegerekend als een tegenstem, maar blijven ze volledig buiten de berekening. Dit is dezelfde regel als bij de gewone algemene vergadering. De afrondingsregel met betrekking tot aandelen met een ongelijke kapitaal vertegenwoordigende waarde voor NV’s vindt niet langer plaats per aandeel, maar per aandeelhouder. De toepassing van bovenstaande regels kan ertoe leiden dat er machtsverschuivingen ontstaan in de algemene vergadering. Het is raadzaam om deze op voorhand in kaart te brengen en hierop tijdig te anticiperen. Check de statuten De dwingende regels van het WVV worden op 1 januari 2020 automatisch van toepassing. Statutaire bepalingen die in strijd zijn met deze nieuwe dwingende bepalingen, worden voor niet-geschreven gehouden. Omgekeerd voorziet het WVV in heel wat versoepelingen. Deze flexibele regels zijn niet van dwingend recht. De statutaire bepalingen die afwijken van deze flexibele regels krijgen voorrang. De oude statuten van de vennootschap kunnen met andere woorden de toepassing van de flexibele regels in de weg staan. Het is zaak van de statuten zo spoedig mogelijk op de nieuwe regels af te stemmen. Aandelen Het effectenregister moet voortaan enkele bijkomende verplichte vermeldingen bevatten. Onder meer de statutaire – en in bepaalde gevallen de conventionele – overdrachtsbeperkingen moeten terug te vinden zijn in het effectenregister. Een aanvulling van de aandelenregisters dringt zich op. Vereffening De vereffeningsprocedure wordt met ingang van 1 januari 2020 versoepeld voor batige vereffeningen. Zo moet de rechtbank niet langer tussenkomen voor de bevestiging van de benoeming van de vereffenaar en de goedkeuring van het verdeelplan. Voor deficitaire vereffeningen blijft dit wel gelden. Ook de mogelijkheden om over te gaan tot een ontbinding-vereffening in één akte worden verruimd, zodat méér vereffeningen aldus zullen kunnen gebeuren. Overheidsbestuurders mogen niet langer een beroep doen op managementvennootschappen In de schaduw van het nieuwe WVV werd de wet van 7 mei 2019 tot het verbieden van managementvennootschappen voor overheidsbestuurders gestemd. Het is vennootschappen vanaf 1 januari 2020 verboden om een mandaat met een publiek karakter op te nemen. Dit kan o.m. van belang zijn voor artsen die met een vennootschap werken en aldus deelnemen aan het bestuur van een ziekenhuis. Er moet een analyse gebeuren van de vennootschappen waar de managementvennootschap een bestuurdersfunctie in uitoefent. Desgevallend moet er gezocht worden naar alternatieven of moet het mandaat privé opgenomen worden. Bestaande vennootschappen krijgen vanaf 2020 automatisch – en dus ongewild – te maken met de nieuwe dwingende bepalingen van het WVV. Bestaande statuten zullen niet langer aangepast zijn aan de nieuwe wetgeving. Er dreigt een amalgaam van oude en nieuwe rechtsregels naast de (gedateerde) statutaire regels, en dit volgens een wisselende hiërarchie. Het is kwestie van de bestaande statuten tegen het licht te houden, keuzes te maken en de statuten in lijn te brengen met het nieuwe WVV. Zo niet dreigen er zaken fout te lopen en/of gaan er opportuniteiten verloren.

Lees meer!

Wat is trending in fiscale geschillen en fiscaal strafrecht (deel 3)

21/11/2019 - Stijn Lamote

Een fiscale controle leidt doorgaans tot discussies over principes en/of over feiten. De feiten verschillen van dossier tot dossier, zodat de aanpak steeds verschilt. Wat de principes betreft, stellen we als kantoor vast dat dezelfde thema’s vaak terugkeren, en dat de administratie zich nogal principieel opstelt. Met een driedelige reeks lichten we telkens enkele hot topics toe. In dit derde luik komen aan bod: Landbouwforfait Einde opstal vennootschap – impact in de personenbelasting van de bedrijfsleider Toepassing antimisbruikbepaling “step-ups“ (holdingstructuren) Strafrechtelijke onderzoeken (onder andere naar aanleiding van verdachte transacties die door financiële instellingen worden gemeld aan het parket)Landbouwforfait Onder andere in de landbouw bestaat de mogelijkheid om in de personenbelasting een aangifte in te dienen op basis van een forfaitaire grondslag (bv. op het aantal bewerkte hectares), in plaats van op basis van bewijskrachtige boekhouding/werkelijke winsten. De fiscus heeft wel de mogelijkheid om – naderhand, bij controle van de aangifte - alsnog te pogen een nevenberekening te maken en een belasting op werkelijke winsten op te leggen. Deze taxaties staan evenwel onder druk. Vooreerst is het niet evident om als fiscus om een ‘niet-willekeurige’ nevenberekening te maken. Er is immers doorgaans geen bewijskrachtige boekhouding voorhanden, nu een aangifte op basis van het forfait dit ook niet vergt. Daarenboven stellen we vast dat deze taxaties zich vaak enten op bepaalde regio’s en soms zelfs op bepaalde belastingplichtigen, waardoor dit aanleiding geeft tot concurrentieverstoring. Einde opstal vennootschap – impact in de personenbelasting van de bedrijfsleider De fiscus heeft de laatste jaren verscherpte aandacht voor opstalstructuren. De feiten zijn doorgaans klassiek: de bedrijfsleider natuurlijke persoon kent aan zijn vennootschap een recht van opstal toe op een perceel grond dat hij in volle eigendom bezit en de vennootschap laat met dit recht een gebouw oprichten op de grond van de bedrijfsleider. Bij de beëindiging van dit recht van opstal, komen de opstallen aan de grondeigenaar toe. Die moet daarvoor in principe een vergoeding betalen die gelijk is aan de waarde van de opstallen op dat moment, zo niet meent de administratie veelal dat het gratis verkrijgen van de opstallen een extra bedrijfsleidersbezoldiging uitmaakt of een in hoofde van de vennootschap een te belasten verworpen uitgave is. Dit administratieve standpunt is evenwel betwistbaar. Zo stelt bepaalde rechtspraak dat een dergelijke taxatie bij het einde van het recht op opstal verjaard is aangezien de rechten op de opstallen eigenlijk reeds worden verkregen bij het vestigen van het recht op opstal. Anderzijds is er rechtspraak die stelt dat er maar sprake is van een belastbaar voordeel in de mate dat de begunstigde een beroepsband heeft met de vennootschap (wat per hypothese niet geldt voor bv. de echtgenote van de bedrijfsleider of de ex-bedrijfsleider). Op controleniveau is dit geen evidente discussie. Los van deze procedurele argumenten is er ook vaak de discussie ten gronde. Wat is de waarde van de overgegane opstallen? Een verslag van een vastgoedexpert die de waarde van de opstallen (exclusief grond) onderbouwt is in ieder geval van groot belang. Eventueel kan op deze problematiek worden geanticipeerd door de opstalduur te verlengen, en de opstallen nog niet te doen overgaan naar het privévermogen. Daardoor wordt de taxatie in ieder geval uitgesteld, en wordt de waarde van het overgedragen vastgoed – vanuit de idee dat waarde grond stijgt, maar dit niet het geval is voor gebouwen - in de toekomst in principe ook kleiner. Noteer dat in bepaalde gevallen de formele verlenging van de opstalduur ook met een zekere vorm van retroactiviteit kan als de partijen zich verder hebben gedragen alsof de opstalverhouding doorliep. Toepassing antimisbruikbepaling step-ups (holdingstructuren) Step-ups zijn structuren waarbij er boven de werkvennootschap een holding wordt opgericht door middel van een inbreng in natura van de aandelen van de werkvennootschap(pen) waarbij er vervolgens - gefinancierd met dividenden van de werkvennootschap(pen) - een belastingvrije kapitaalvermindering plaatsvindt in de holdingvennootschap. Dit is al jaren een doorn in het oog van de fiscus. De fiscus percipieert dit alsof een aandeelhouder belastingvrij dividenden uit zijn werkvennootschap(pen) haalt. De recente wetgevende initiatieven hebben het onmogelijk gemaakt om met dergelijke inbrengen nog fiscaal gestort kapitaal te creëren, maar er zijn nog heel wat vennootschappen die over een ‘oud’ kapitaal beschikken dat destijds nog zo werd gevormd. Indien dergelijke vennootschappen thans overgaan tot een kapitaalvermindering, probeert de fiscus niet zelden deze kapitaalverminderingen alsnog te belasten als een dividenduitkering door toepassing te maken van de nieuwe antimisbruikbepaling, en dit zelfs ondanks het lange tijdsverloop tussen de kapitaalinbreng en de kapitaalvermindering. Hoewel deze taxaties uitermate betwistbaar zijn, stellen we vast dat vennootschappen tot op het niveau van de rechtbank moeten gaan om hun gelijk te halen. Het allereerste precedent in deze context is ondertussen positief beslecht door het Hof van Beroep te Gent. Er wordt algemeen wel verwacht dat er de komende jaren nog veel casussen over de toepassing van de nieuwe antimisbruikbepaling zullen moeten beslecht worden door de rechtbanken en hoven. Strafrechtelijke onderzoeken (onder andere naar aanleiding van verdachte transacties die door financiële instellingen worden gemeld aan het parket) Tot slot stellen we vast dat meer en meer fiscale zaken door het parket zelf worden behandeld, omdat er een frauduleus aspect aan verbonden is. Het gaat om niet-officiële omzet, valse facturen, e.d.m.. Strafzaken vinden daarbij soms hun oorsprong in verdachte transacties (cashtransacties, transacties met buitenlandse rekeningen of het voornemen van dergelijke transacties) die door de financiële instellingen of andere tussenpersonen, buiten het medeweten van betrokken, werden gemeld aan de CFI. Indien één en ander voldoende zwaar weegt, geeft de CFI dit door aan het parket die op haar beurt een fiscaal onderzoek kan starten. Het aantal controles en fiscale geschillen stijgt. Heel wat problematieken komen zeer geregeld terug. Belangrijk is elk geval individueel te te evalueren en daarbij de verschilpunten met de typecasussen waarop de administratie/rechtspraak zich baseert te accentueren. Op die manier kan men een aanvaardbaar akkoord en/of een goede rechterlijke uitspraak nastreven. Wij zijn ter beschikking voor overleg, vanaf de eerste fase van de controle, om deze strategie maximaal te bewandelen.

Lees meer!

Wat is trending in fiscale geschillen en fiscaal strafrecht (deel2)

14/11/2019 - Stijn Lamote

Een fiscale controle leidt doorgaans tot discussies over principes en/of over feiten. De feiten verschillen van dossier tot dossier, zodat de aanpak steeds verschilt. Wat de principes betreft, stellen we als kantoor vast dat dezelfde thema’s vaak terugkeren, en dat de administratie zich nogal principieel opstelt. Met een driedelige reeks lichten we telkens enkele hot topics toe. In dit tweede luik komen aan bod: Liquidatie van vennootschappen Gesplitste aankoop vruchtgebruik – blote eigendom Toepassing artikel 90,9° WIB’92 – behoren meerwaarden op aandelen tot het normaal beheer van het privévermogen? Vragen om inlichtingen in het kader van buitenlandse tegoeden of stafrechtelijke onderzoeken naar aanleiding van buitenlandse tegoedenLiquidatie van vennootschappen Bij liquidatie van vennootschappen wordt vaak vastgoed toebedeeld aan de aandeelhouder. De fiscus kijkt nauwgezet toe of de “uitbrengwaarde” van het vastgoed aan de aandeelhouder onderbouwd - lees voldoende hoog is - is. Indien de uitbrengwaarde te laag is, kan de fiscus bij de geliquideerde vennootschap een bij de uitbreng gerealiseerde ‘minwaarde’ verwerpen of een extra ‘meerwaarde’ belasten. Dit geeft aanleiding tot extra vennootschapsbelasting èn kan zijn impact hebben op de roerende voorheffing op de liquidatiebonus. Stel bv. dat een vastgoed wordt uitgebracht aan 100, terwijl de fiscus kan hardmaken dat het goed 200 waard is. Dan is er - per veronderstelling 34% - bijkomende vennootschapsbelasting op de grondslag 100 verschuldigd, alsook een bijkomende roerende voorheffing op de weerhouden vermogensaangroei bij de vennootschap (zijnde 100 – 34, gerekend tegen een tarief van 30%, ofwel 19,8). In bepaalde gevallen kan er in een akkoord gekozen worden voor de liquidatiereserve aan 10% in plaats van de volle 30%. Een kwalitatief onderbouwd schattingsverslag van het uitgebrachte vastgoed is in ieder geval cruciaal. Gesplitste aankoop vruchtgebruik – blote eigendom Positief nieuws valt er te rapen inzake de betwistingen rond het gesplitst aankopen van vastgoed (blote eigendom door privé persoon – vruchtgebruik door vennootschap) en de daarmee gepaard gaande waarderingsvraagstukken. De strategie van de fiscus is erop gericht om de waarde van het vruchtgebruik lager te zetten, en de natuurlijke persoon te belasten voor het corresponderende ‘voordeel (van alle aard)’ doordat de naakte eigendom zogezegd te goedkoop verworven werd. Vaak een gepeperde rekening. De administratie vertrekt bij haar huidige berekeningsmethodiek van het standpunt daaromtrent van de rulingcommissie. Deze berekeningswijze is gebaseerd op de netto, niet-geïndexeerde huurwaarde, geactualiseerd tegen het tarief van het netto huurrendement. We stellen vast dat de administratie - op basis van economische motiveringen en negotiatie - steeds vaker afwijkingen toelaat, waardoor belastingplichtige en administratie in de gecontroleerde dossiers naar elkaar toegroeien en deze discussies niet langer moeten escaleren. Deze afwijkingen kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de actualisatievoet en/of indexatie. Toepassing artikel 90,9° WIB’92 – behoren externe meerwaarden op aandelen tot het normaal beheer van het privévermogen? We stellen voorts vast dat de geschillen rond de vraag of iets al dan niet behoort tot het normaal beheer van een privévermogen toenemen. Indien een bepaalde verrichting niet kwalificeert als ‘normaal beheer’, dreigt een taxatie als divers inkomen tegen een tarief van 33%. Indien een bedrijfsleider zijn bedrijf voor een substantieel bedrag verkoopt durft de fiscus de transactie wel al eens nader onder de loep te nemen en gaat de fiscus op zoek naar feiten die in haar visie zouden kunnen wijzen op een abnormaal beheer om zo de meerwaarde alsnog te kunnen belasten als een divers inkomen. En dit zelfs bij de verkoop aan derden… De vermeende ‘abnormale feiten’ waaraan de fiscus aanstoot neemt zijn vaak erg betwistbaar. Op vandaag is er ons geen rechtspraak bekend die de fiscus hierin volgt. Het is in ieder geval wel raadzaam waakzaam te zijn bij de redactie van documenten die de verkooptransactie begeleiden, en daarbij te vermijden dat bepaalde zaken als abnormaliteit zouden kunnen ingekleurd worden. Vragen om inlichtingen in het kader van buitenlandse tegoeden of stafrechtelijke onderzoeken naar aanleiding van buitenlandse tegoeden De info de Belgische overheid ontvangt op basis van de gegevensuitwisseling ingevolge de “Common Reporting Standard” (gegevensuitwisseling waar ondertussen ook heel wat exotische landen aan deelnemen) geeft vaak aanleiding tot vragen om inlichtingen van de fiscus of zelfs, bij grotere bedragen, strafrechtelijke onderzoeken door het parket. Het is een must om het bestaan en de inkomsten van de buitenlandse tegoeden jaarlijks te vermelden in de aangifte in de personenbelasting. Dit blijkt echter niet altijd voldoende. Naar aanleiding van de ontvangen inlichtingen krijgt de overheid vaak een zicht op de hoegrootheid van het achterliggend buitenlands vermogen. En hoe zit het dan met de herkomst van dit kapitaal? Het aanhouden van kapitaal waarop niet alle belastingen zijn betaald, kan in sommige gevallen beschouwd worden als een witwasmisdrijf, waarvoor doorgaans geen enkele verjaring geldt omdat het aanhouden ervan blijft duren … en daardoor beschikt het parket vaak nog over voldoende tentakels om alsnog de belastingen en (stevige) boetes in te vorderen… Anticiperen (begrijp: regulariseren) is in deze de boodschap. Het aantal controles en fiscale geschillen stijgt. Heel wat problematieken komen geregeld terug. Belangrijk is elk geval individueel te evalueren en daarbij de verschilpunten met de typecasussen waarop de administratie/rechtspraak zich baseert te accentueren. Op die manier kan men een aanvaardbaar akkoord en/of een goede rechterlijke uitspraak nastreven. Wij zijn ter beschikking voor overleg, vanaf de eerste fase van de controle, om deze strategie maximaal te bewandelen.

Lees meer!